181
deze toelage hooger is dan hetgeen door den anderen ouder
uit evengenoemden hoofde wordt genoten.
2. Voor de betrekkingen, die bezoldigd worden met een
evenredig gedeelte van de wedde van een andere betrekking,
geldt als minimum een in dezelfde evenredigheid bepaald
gedeelte van het in het eerste lid onder a gestelde minimum.
3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid geldt het
in het eerste lid onder a gestelde minimum niet voor de
betrekkingen, welke als nevenbetrekkingen zijn te beschouwen,
tenzij de leeraar meer dan een van dergelijke betrekkingen
bekleedt en daarin een volle dagtaak vindt, in welk geval,
indien de toelage over de gezamenlijke bezoldiging minder
bedraagt dan het evengenoemde minimum, die toelage met
dat verschil wordt verhoogd.
Art. 18.
Voor tijdelijke leeraren geldt, met uitzondering van de
periodieke verhoogingen, dezelfde jaarwedderegeling als voor
de vaste, tenzij bij hunne aanstelling anders wordt bepaald.
Art. 19.
De directeur en de leeraren, wier bezoldiging bij deze
verordening is geregeld, zijn verplicht tegen het einde van
den cursus, waarin zij den vijf en zestigjarigen leeftijd
bereikt hebben, eervol ontslag aan te vragen; zij kunnen
evenwel telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het
einde van den cursus, waarin zij den zeventigjarigen leeftijd
bereikt hebben.
Art. 20.
Voor de toepassing van deze verordening worden lesuren aan
de afdeeling A, of aan de afdeeling B; of aan beide afdeelingen
te zamen, alsmede aan de aan de kweekschool verbonden
afzonderlijke cursussen, geacht te zijn gegeven aan de
kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Art. 21.
Waar in deze verordening wordt gesproken van leeraren,
worden daaronder ook begrepen leeraressen.
Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 22.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1925.
Art. 23.
De salarissen van de leeraren, die op 1 September 1924
eene vaste aanstelling hadden en bezoldigd werden naar 19
tot en met 24 wekelijksche lesuren, mogen niet naar minder
dan 22 wekelijksche lesuren worden berekend, tenzij hun
aantal wekelijksche lesuren beneden 19 is gedaald.
Art. 24.
1. Aan de op 31 December 1924 in dienst zijnde gehuwde
mannelijke leeraren en aan de leeraren, die op 31 December
1924 in dienst zijnde, ten genoegen van Burgemeester en
Wethouders kunnen aantoonen op dien datum uit anderen
hoofde kostwinner van een gezin te zijn, wordt gedurende
het jaar 1925 een persoonlijke toelage toegekend ten bedrage
van het nadeelig verschil tusschen 90 ten honderd van het
bedrag, dat zij op 1 Januari 1925 zouden hebben genoten
aan wedde volgens de verordening van 27 December 1920
(Gem. blad no. 55), zonder inachtneming van de bij raads
besluit van 19 Mei 1924 aangebrachte wijziging in die ver
ordening, indien deze verordening van kracht ware gebleven
en het bedrag, dat zij op 1 Januari 1925 genieten volgens
deze regeling. Het in den vorigen volzin bepaalde vindt
overeenkomstige toepassing voor de overige op 31 December
1924 in dienst zijnde leeraren, in dier voege, dat het percen
tage wordt gesteld op 80.
2. De persoonlijke toelage bedoeld in het eerste lid wordt
herzien met ingang van den datum van verhooging der
wedde.
Art. 25.
Op het salaris van de op 31 December 1924 aan de
kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen in functie
zijnde leeraren, die op dien datum geen volledige bevoegd
heid bezaten als nader in deze verordening omschreven,
wordt de korting van vijftien percent niet toegepast.
Art. 26.
De salarissen, die op 31 Augustus 1924 door de op dien
datum in functie zijnde leeraren, krachtens de toen geldende
verordening voor de lesuren aan den hoofdakte-cursus en/of
aan de aan de kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen
werden genoten, zullen tengevolge van het inwerking treden
van deze verordening geen vermindering ondergaan.
o. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van den 2en September
1924 voor de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijze
ressen te Leiden en voor de aan die Kweekschool
verbonden cursussen. Gem.blad No. 23).
Eenig artikel.
De tweede zinsnede van het 3e lid van artikel 3 en
artikel 4 van bovenaangehaalde verordening worden met
ingang van 1 Januari 1925 geacht te zijn vervallen.
d. te rekenen met ingang van 1 Januari 1925, in te trekken
Uw besluit van den 19en Mei 1924 (Ingek. Stukken
No. 130), waarbij is bepaald, dat, te rekenen met ingang
van 1 Mei 1924, de van Rijkswege vastgestelde of eventueel
later vast te stellen bepalingen betreffende vermindering
van de salarissen van het leerarenpersoneel aan de Rijks
hoogere burgerscholen en Rijkskweekscholen overeenkom
stige toepassing vinden ten aanzien van de salarissen van
het leerarenpersoneel aan het gymnasium, de hoogere
burgerschool met vijfjarigen cursus, de hoogere burgerschool
voor meisjes en de afdeeling A der gemeentelijke kweekschool
voor onderwijzers en onderwijzeressen.
e. te rekenen met ingang van 1 Januari 1925, in te
trekken Uw besluit van den 23en September 1924 (Ingek.
Stukken No. 242), luidende als volgt:
„II. te besluiten, dat het leerarenpersoneel van de gemeen
telijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen
en van de aan die school verbonden cursussen, te rekenen
met ingang van 1 September 1924, geheel overeenkomstig
de salarisregeling voor het leerarenpersoneel aan de Rijks
kweekscholen zal worden gesalarieerd, met dien verstande,
dat ter berekening van de aan eenigen leeraar toekomende
bezoldiging al zijne uren aan beide afdeelingen en aan de
cursussen zullen worden samengevoegd en onder bepaling,
dat tengevolge van deze samenvoeging de bezoldiging van het
op 31 Augustus 1924 aan de kweekschool (afd. A en/of B)
en/of aan de cursussen verbonden leerarenpersoneel geen
vermindering zal ondergaan."
te rekenen met ingang van 1 Januari 1925 het huis
met erf en tuin aan de Pieterskerkgracht No. 5 met koste
loos gebruik van licht en duinwater, tegen een jaarlijkschen
huurprijs van ƒ400.te verhuren aan M. A. A. Steijns
alhier,, met bepaling, dat de huur wordt aangegaan tot
1 Januari 1927 en verder wordt geacht telkens voor den
tijd van één jaar tegen denzelfden huurprijs en onder
dezelfde voorwaarden te zijn verlengd, indien de huur niet
drie maanden voor het eindigen van den huurtermijn schrif
telijk door één der partijen is opgezegd, zullende de huur
eindigen: a. bij overlijden van den huurder na verloop van
twee maanden, b. bij ontslag uit zijne betrekking van
ambtenaar belast met het algemeen toezicht op de gemeen
telijke gymnastieklokalen op het tijdstip waarop dit ont
slag ingaat en c. in ieder geval 'op 1 Januari 1937 en
voorts onder de in de Leeskamer ter visie liggende voor
waarden.
g. het voorstel van den heer Verweij hiermede als afge
daan te beschouwen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.