180 gehuwd geweest is, zoomede aan het vrouwelijke onderwijzend personeel, dat gehuwd is geweest, zoolang het niet is her trouwd, zulks met dien verstande, dat bij eventueelen her trouw de verhoogingen, die reeds zijn verkregen, blijven toegekend. 2. De jaarwedde van het onderwijzend personeel, aan het welk in verband met het bepaalde in het vorige lid één of meer periodieke verhoogingen niet zijn toegekend, wordt niet lager gesteld dan 90 ten honderd van het bedrag der jaar wedde volgens deze regeling, zulks met dien verstande, dat het verschil tusschen het maximum volgens deze regeling en de volgens dit lid berekende wedde niet meer dan 400. mag beloopen. 3. De verhoogingen, waarop aanspraak wordt verkregen in verband met het aangaan van een huwelijk, gaan in met den eersten dag der maand, waarin het huwelijk is aangegaan en die, waarop voor de leeraressen aanspraak ontstaat in verband met de ontbinding van haar huwelijk, met den eersten dag der maand waarin het huwelijk is ontbonden. Art. 7. Indien een leeraar wordt aangewezen om den directeur bij zijn taak terzijde te staan, kan hem, indien daartoe naar de meening van Burgemeester en Wethouders aanleiding bestaat, deswege eene toelage van ten hoogste 200.— 'sjaars worden verleend. Art. 8. 1. Ben leeraar, die langer dan een maand achtereen wordt belast met de waarneming van het directoraat der school, ontvangt deswege eene vergoeding, berekend naar ƒ1200. 's jaars, indien hij al zijn lesuren behoudt en een van ƒ600. indien zijn getal lesuren moet worden verminderd. In het laatste geval wordt zijn getal lesuren niet verminderd beneden dat, door den directeur gegeven. 2. Indien hij reeds in het genot is van de jaarlijksche toelage bedoeld in artikel 7, wordt de vergoeding, in het vorige lid bedoeld, verminderd met het volgens artikel 7 genoten bedrag. Art. 9. Aan leeraren in de lichamelijke oefening worden zonder hunne toestemming niet meer dan 36, aan leeraren in een ander vak niet meer dan 30 wekelijksche lesuren opgedragen. Art. 10. 1. Voor de berekening van de jaarwedde der leeraren telt ten volle mede de tijd, doorgebracht als onderwijzer of leeraar aan Rijks-, gemeentelijke- of bijzondere kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, als onderwijzer op jaarwedde aan Rijksnormaallessen en als leeraar aan gymnasia, lycea, hoogere burgerscholen, middelbare scholen voor meisjes, middelbare of hoogere handelsscholen, zeevaartscholen, middel bare nijverheidsscholen, middelbare landbouwscholen, de Koninklijke Militaire Academie, het Koninklijk Instituut voor de Marine, de voormalige Marine machinistenschool, de Aspirantenschool der Marine te Dordrecht, de Cadetten school, den Hoofdcursus te Kampen en de dagcursussen bij het wapen der Infanterie, voorzoover zij het onderwijs hebben gegeven in de vakken, genoemd in de middelbaar onder wijswet. 2. Diensttijd aan lagere scholen, aan dagscholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs en als onderwijzer op jaarwedde aan voorbereidende klassen van Rijksnormaallessen telt voor de helft mede tot een maximum van zes jaren. 3. Doctorandi, die het doctoraal examen aan eene Keder- landsche Universiteit of Hoogeschool hebben afgelegd en ingenieurs, die hun diploma aan de Technische Hoogeschool te Delft hebben verkregen, krijgen deswege twee dienstjaren vergolden. 4. Doctoren, gepromoveerd aan eene Kederlandsche Uni versiteit of Hoogeschool, krijgen, behalve de twee dienstjaren als doctorandus, bedoeld in het 3e lid, bovendien vier dienst jaren vergolden. 5. Bij de vaststelling van den totalen diensttijd worden onderdeelen van een maand verwaarloosd, indien zij minder dan 16 dagen omvatten, en voor een volle maand geteld, indien zij 16 of meer dagen omvatten. 6. De verhoogingen waarop aanspraak kan worden gemaakt wegens het verkrijgen van een bevoegdheid, gaan in op den eersten dag van de maand waarin de bevoegdheid is ver kregen. Art. 11. 1. De tijd, gedurende welken krachtens wettelijk voor schrift verlof wordt genoten ter vervulling van militairen dienstplicht, komt van rechtswege in aanmerking als dienst tijd, geldig voor de toekenning van periodieke verhooging. 2. Als diensttijd, in den zin van het vorige lid, blijft buiten aanmerking de tijd met stilstand van wedde met verlof doorgebracht, indien het verlof langer dan een jaar achter eenvolgens geduurd heeft of verleend is op een door den leeraar gedaan verzoek in zijn persoonlijk belang, alsook de tijd gedurende welken schorsing zonder behoud van wedde heeft plaats gehad. Art. 12. 1. Indien leeraren mede zijn verbonden aan een of meer buiten deze gemeente gelegen scholen mag hunne totale wedde niet stijgen boven het bedrag, dat zij zouden genieten, indien zij alle lessen gaven aan de kweekschool voor onder wijzers en onderwijzeressen, vermeerderd met tien percent. 2. Indien leeraren zijn verbonden aan twee of meer in deze gemeente gelegen scholen, vindt het bepaalde in het eerste lid overeenkomstige toepassing, evenwel met uitzon dering van de vermeerdering met tien percent. 3. De verdeeling van het salaris geschiedt naar even redigheid van het aan iedere school gegeven aantal lesuren. 4. Onder de scholen, in het eerste en tweede lid bedoeld, zijn te verstaan: gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea, middelbare nijverheidsdagscholen, handelsdagscholen, middel bare landbouwdagscholen en kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, voor zooveel zij door het Rijk worden gesubsidieerd of in stand gehouden. Art. 13. Alvorens de leeraar in het genot wordt gesteld van eenige periodieke verhooging van wedde, in deze verordening be doeld, winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de ge schiktheid en plichtsbetrachting van den betrokken leeraar het advies in van den Hoofdinspecteur. Art. 14. Ingeval van onthouding van eene periodieke verhooging zullen verdere periodieke verhoogingen zooveel later worden toegekend als de laatste onthouding geduurd heeft, tenzij Burgemeester en Wethouders wegens nader betoonde be kwaamheid, geschiktheid en dienstijver bepalen, dat een of meer periodieke verhoogingen alsnog zullen worden toegekend. Art. 15. Ingeval van eene vacature wordt^voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend welke overeenkomstig deze salarisregeling wordt berekend. In andere gevallen kan alleen dan wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens duurt, van den aanvang af deze vergoeding worden uitgekeerd. Art. 16. Aan de leeraren kan, onder goedkeuring van den Hoofd inspecteur van het lager onderwijs, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten gemeente-instellingen van voorbereidend hooger- of middelbaar onderwijs, alsmede aan de aan de kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen, een en ander echter met inachtneming van het bepaalde in artikel 9. Art. 17. 1. Boven en behalve de wedde volgens de voorgaande artikelen toe te kennen, genieten de directeur en de leeraren in deze verordening bedoeld, gedurende het jaar 1925 bij wijze van tijdelijke toelage, voor hunne wettige of wettelijk erkende, zoomede voor de uit een vroeger huwelijk van hun echtgenoot gesproten kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar, die zij op den lsten Januari van het jaar bezitten, een kindertoelage, bedragende per kind 3 ten honderd van de wedde, met inbegrip van de in artikel 24 bedoelde toelage, die zij op dien datum of, bij latere indiensttreding, op den datum der indiensttreding genieten, zulks met dien verstande: a. dat de toelage, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, ten minste 50.en ten hoogste in totaal 200.per kind per jaar bedraagt; b. dat, ingeval beide ouders eene betrekking in dienst der gemeente bekleeden, krachtens welke zij voor eene kinder toelage volgens de regelen van dit artikel in aanmerking zouden komen, uitsluitend rekening wordt gehouden met de wedde of het totaal aan wedden, met inbegrip van de in artikel 24 bedoelde toelage van den hoogstbezoldigden ouder c. dat, indien de andere ouder anders dan op grond van dit artikel een kindertoelage geniet, de in dit artikel bedoelde toelage slechts wordt uitgekeerd, indien en voor zoover -- s J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6