178 buiten deze gemeente gelegen scholen mag hunne totale wedde niet stijgen boven het bedrag, dat zij zouden ge nieten, indien zij alle lessen gaven aan een der in deze verordening bedoelde in deze gemeentegelegen scholen, vermeerderd met tien percent. 2. Indien leeraren zijn verbonden aan twee of meer in deze gemeente gelegen scholen vindt het bepaalde in het eerste lid overeenkomstige toepassing, evenwel met uit zondering van de vermeerdering met tien percent. 3. De verdeeling van het salaris geschiedt naar even redigheid van het aan iedere school gegeven aantal lesuren. 4. Onder de scholen, in het eerste en tweede lid bedoeld zijn te verstaan: gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea, middelbare nijverheidsdagscholen, handelsdagscholen, middel bare landbouwdagscholen en kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen voor zooveel zij door het Kijk worden gesubsidieerd of in stand gehouden, alsmede de afzonderlijke cursussen, verbonden aan de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden. Art. 16. 1. Alvorens Burgemeester en Wethouders den leeraar in het genot stellen van eenige periodieke verhoogiug van wedde, in deze verordening bedoeld, winnen zij omtrent de geschiktheid en plichtsbetrachting van den leeraar aan het gymnasium, door tusschenkomst van Curatoren, het advies in van den Inspecteur der gymnasiabetreft het een leeraar aan een der hoogere burgerscholen, dan winnen zij het advies in van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs. 2. In geval van onthouding eener periodieke verhooging zullen verdere periodieke verhoogingen zooveel later worden toegekend als de laatste onthouding geduurd heeft, tenzij Burgemeester en Wethouders, wegens nader betoonde be kwaamheid, geschiktheid en dienstijver, bepalen, dat een of meer periodieke verhoogingen alsnog zullen worden toegekend. Art. 17. Ingeval van eene vacature wordt voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend welke overeenkomstig deze salarisregeling wordt berekend. In andere gevallen kan alleen dan wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens duurt van den aanvang af deze vergoeding worden uitgekeerd. Art. 18. 1. Boven en behalve de wedde, volgens de voorgaande artikelen toe te kennen, genieten de rector van het gymna sium, de directeur der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de directrice der hoogere burgerschool voor meisjes en de leeraren in deze verordening bedoeld, gedurende het jaar 1925, bij wijze van tijdelijke toelage, voor hunne wettige of wettelijk erkende, zoomede voor de uit een vroeger huwelijk van hun echtgenoot gesproten kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar, die zij op den lsten Januari van het jaar bezitten, een kindertoelage, bedragende per kind 3 ten honderd van de wedde, met inbegrip van de in artikel 30 bedoelde toelage, die zij op dien datum of, bij latere indiensttreding, op den datum der indiensttreding genieten, zulks met dien verstande: a. dat de toelage, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, ten minste ƒ50.en ten hoogste in totaal ƒ200.per kind per jaar bedraagt; b. dat, ingeval beide ouders eene betrekking in dienst der gemeente bekleeden, krachtens welke zij voor eene kinder toelage volgens de regelen van dit artikel in aanmerking zouden komen, uitsluitend rekening wordt gehouden met de wedde of het totaal aan wedden, met inbegrip van de in artikel 30 bedoelde toelage van den hoogst bezoldigden ouder c. dat, indien de andere ouder anders dan op grond van dit artikel een kindertoelage geniet, dein dit artikel bedoelde toelage slechts wordt uitgekeerd, indien en voor zoover deze toelage hooger is dan hetgeen door den anderen ouder uit evengenoemden hoofde wordt genoten; 2. Voor de betrekkingen, die bezoldigd worden met een evenredig gedeelte van de wedde van een andere betrekking, geldt als minimum een in dezelfde evenredigheid bepaald gedeelte van het in het eerste lid onder a gestelde minimum 3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid geldt het in het eerste lid onder a gestelde minimum niet voor de betrekkingen, welke als nevenbetrekkingen zijn te beschouwen, tenzij de leeraar meer dan één van dergelijke betrekkin- kingen bekleedt en daarin een volle dagtaak vindt, in welk geval, indien de toelage over de gezamenlijke bezoldiging minder bedraagt dan het evengenoemde minimum, die toelage met dat verschil wordt verhoogd. Art. 19. 1. Aan de leeraren kan, indien het betreft leeraren aan het gymnasium, na ingewonnen advies van Curatoren en, indien het betreft leeraren aan de hoogere burgerscholen, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan be staande als aan nog op te richten gemeente-instellingen van voorbereidend hooger- of middelbaar onderwijs, alsmede aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen en de aan de kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen. 2. Het maximum aantal wekelijksche lessen, genoemd in artikel 9, mag bij de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepaling niet worden overschreden. Art. 20. Met uitzondering van den leeraar in de Hebreeuwsche taal, mag een leeraar, wiens bezoldiging bij deze verorde ning geregeld is, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders geene bezoldigde betrekking buiten de in het vorige artikel bedoelde aannemen. Art. 21. Voor tijdelijke leeraren geldt dezelfde jaarwedderegeling als voor de vaste, tenzij in bijzondere gevallen onder goed keuring van de Kegeering bij hunne aanstelling anders wordt bepaald. Art. 22. De rector van het gymnasium, de directeur der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de directrice der hoogere burgerschool voor meisjês en de leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening is geregeld, zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den vijf en zestig-jarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te vragen; zij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd wor den tot het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. Art. 23. Waar in deze verordening wordt gesproken van directeur, wordt daaronder ook begrepen directrice en waar wordt gesproken van leeraren, worden daaronder ook begrepen leeraressen. Slot- en overgangsbepalingen. Art. 24. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 Januari 1925. 2. Op dien datum wordt de verordening van 7 April 1924 (Gemeenteblad Ho. 5) geacht te zijn vervallen. Art. 25. Op het salaris van de op 31 December 1924 in functie zijnde leeraren, die op dien datum in het bezit waren van twee akten, welke elk afzonderlijk bevoegd maken tot het geven van onderwijs aan eene hoogere burgerschool met drie-jarigen cursus, uitgezonderd de akte voorschoonschrijven, wordt de korting van 15 percent, bedoeld in artikel 12, niet toegepast. Art. 26. De op 31 December 1924 in functie zijnde leeraren in het teekenen, blijven op gelijken voet bezoldigd als de leeraren, waarmede zij op dien datum voor de berekening van hun salaris waren gelijk gesteld. Art. 27. 1. De salarissen van de leeraren, die op 31 Augustus 1923 een vaste aanstelling hadden, en wier wedden werden berekend maar een getal wekelijksche lessen, dat geacht werd hun definitief te zijn opgedragen, mogen zonder hunne toestemming aan dezelfde school niet naar een lager getal lessen worden berekend, onverminderd de verplichting om het aantal wekelijksche lessen te geven, naar hetwelk hun wedde wordt berekend. 2. De wedden van de in het eerste lid bedoelde leeraren, die bezoldigd worden naar 19 tot en met 24 wekelijksche lessen, worden berekend naar 22 lessen. Art. 28. Voor de leeraren, die op 1 September 1923 in vasten dienst zijn getreden, wordt artikel 13 geacht op dien datum in werking te zijn getreden en voor leeraren, die na dien datum in vasten dienst zijn getreden, op den datum, waarop zij daarna hunne functie hebben aanvaard.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 4