176
kweekscholen is vrijwel gelijk aan die voor de leeraren
der Rijks hoogere burgerscholen en is geregeld in het
Koninklijk Besluit van 23 December 1924 No. 22.
De oude salarissen, dat zijn die, welke tot 1 Januari 1925
golden, bedroegen, overeenkomstig de Rijksregeling 1920:
Voor den directeur: 5000.6000.
Yoor de leeraren:
a. met 19 tot en met 24 wekelijksche lesuren: 3200.
5000.—
b. met 10 tot en met 18 wekelijksche lesuren: 750.en
bovendien 130.210.per lesuur;
c. met minder dan 10 wekelijksche lesuren: 130.
210.—.
De maxima werden na 16 dienstjaren bereikt.
Uren boven de 24 per week opgedragen, werden bezoldigd
met 130.per lesuur.
Overigens ook hier kindertoelage en premievrij pensioen
tot 1923, zooals hierboven reeds is medegedeeld.
De bekende salariskorting van 5 en 10% is eveneens op
de bezoldiging dezer leeraren toegepast.
Ook voor deze leeraren is voor het jaar 1925 een gunstige
overgangsbepaling aan de regeling toegevoegd. (Zie art. 24
der ontwerp-verordening).
Na bovenstaand overzicht meenen wij ons van een arti-
kelsgewijze toelichting op de hierachter afgedrukte concept
verordeningen te kunnen onthouden en te mogen volstaan
met de volgende toelichting.
Artikel 1 van de salaris-verordening voor de leeraren van
het gymnasium en de hoogere burgerscholen is aangevuld
met de bepaling, dat diensttijd door den rector eventueel
bewezen als hoofd eener inrichting van middelbaar onder
wijs, ook meetelt voor de toekenning van periodieke ver
hoogingen.
Aan het slot van het 4e lid van artikel 15 is bepaald,
dat lesuren aan de afzonderlijke cursussen, verbonden aan
de kweekschool, voor de berekening van het salaris mede-
geteld worden. Dit is noodig, omdat in de kweekschool
verordening alle lesuren, aan welk onderdeel der school ook
gegeven, voor de berekening van het salaris worden samen
geteld.
De bepalingen van artikel 22 zijn thans ook van toepassing
op den rector.
Ter toelichting van artikel 32 merken wij op, dat met ingang
van 1 September 1922 de salarissen van het onderwijzend
personeel aan de hoogere burgerschool voor meisjes zijn
geregeld op den voet der Rijksregeling, onder voorbehoud,
dat geen lid van het op dien datum in functie zijnde per
soneel daardoor in salaris zou achteruitgaan. Om die reden
achten wij het billijk deze garantie in de nieuwe verordening
te behouden.
Thans komende tot de concept-verordening voor het
kweekschoolpersoneel merken wij op, dat de directeur
dier school, als belast met de leiding der afzonderlijke cur
sussen, daarvoor krachtens de oude verordening een toelage
van 100.'sjaars genoot. Waar hij ook thans nog met
de leiding dier cursussen is belast, heeft hij, naar ons oordeel,
aanspraak op behoud dier toelage.
De artikelen 7, 8 en 9 komen in de oude verordening
niet voor. Nu beide concept-verordeningen in hoofdzaak een
gelijke salarisregeling inhouden, is het, ter wille van de uni
formiteit en ter voorkoming van eventueele moeielijkheden
bij het gemis van dergelijke bepalingen, gewenscht, ze inde
nieuwe verordening op te nemen.
In artikel 18 zijn de woorden „met uitzondering van de
periodieke verhoogingen" opgenomen, omdat het Rijk voor
tijdelijke leerkrachten slechts de aanvangswedde vergoedt.
De bedoeling van het bij artikel 20 bepaalde is, dat alle
lesuren, aan welke afdeeling der school ook gegeven, voor
de berekening van het salaris worden samengeteld.
Het heeft onze aandacht getrokken, dat leeraren, die van
het tijdstip hunner in functie treding af en ook volgens de
bepalingen van het Koninklijk Besluit van 11 September 1923,
S. 440, tot vaststelling van de regelen en voorwaarden voor
het verleenen van een Rijksbijdrage aan gemeentelijke en
bijzondere kweekscholen, als volledig bevoegd werden aan
gemerkt, ten aanzien van de nieuwe salarisregeling als niet
volledig bevoegd worden beschouwd en dientengevolge 15
op hun nieuw salaris zouden moeten missen.
Wij meenen, dat het geenszins uitgesloten is, dat de Rijks
regeling op dit punt alsnog wijziging zal ondergaan, maar
zouden, ook afgescheiden van het standpunt van de Regeering,
op dien grond geen salariskorting wenschen toe te passen.
Om die reden is artikel 25 aan de nieuwe regeling toe
gevoegd.
De bepalingen in de artikelen 9 en 16 komen ook voor in
de door Uwe Vergadering den 2en September 1924 vastge
stelde verordening voor de kweekschool voor onderwijzers
en onderwijzeressen en voor de aan de kweekschool verbonden
cursussen. Waar deze bepalingen naar den aard van hare
strekking geacht kunnen worden thuis te behooren "in de
onderwerpelijke concept-verordening, stellen wij U voor die
bepalingen uit eerstgenoemde verordening te laten vervallen.
Het komt ons voor, dat de ingewonnen adviezen, met uit
zondering van het advies van den Inspecteur der gymnasia,
na het vorenstaande geen afzonderlijke bespreking behoeven.
Met betrekking tot het advies van den genoemden Inspecteur
vermelden wij nog het volgende.
Evenals in de vroegere verordeningen op de salarieering
van het onderwijzend personeel van het gymnasium en de
hoogere burgerscholen, hadden wij in het aanvankelijke
ontwerp weder eene bepaling (genummerd art. 19) opgenomen,
luidende als volgt:
„Indien aan een leeraar in de lichamelijke oefening het
perceel Pieterskerkgracht No. 5 als ambtswoning wordt aan
gewezen met genot van verlichting en duinwater, zal van
zijne wedde een bedrag van 400.worden ingehouden".
Aangezien de Inspecteur tegen die bepaling bezwaar heeft,
scheen het ons gewenscht dat artikel uit het aanvankelijk
ontwerp te schrappen en Uwe Vergadering in overweging te
geven de woning Pieterskerkgracht No. 5 aan den tegen-
woordigen bewoner te verhuren.
Naar onze meening berust de opmerking van den Inspec
teur aangaande artikel 17 op een misverstand. Immers stemt
de redactie van het artikel geheel overeen met het slot van
de circulaire van den Minister, d.d. 7 Januari j.l. No. 12589,
Afd. M. O.
Ten slotte deelen wij u mede, dat enkele dagen geleden
ons bereikte het Koninklijk Besluit van 3 October 1925, S. 405,
tot aanvulling van artikel 27 van het nieuwe Bezoldigings
besluit voor de Burgerlijke Rijksambtenaren.
De bedoeling van deze aanvulling is een onbillijkheid in
de salarisregeling weg te nemen.
Artikel 30 der concept-regeling van de jaarwedden der
leeraren aan het gymnasium en de hoogere burgerscholen
is in verband daarmede gewijzigd.
Resumeerende geven wij U alsnu in overweging:
a. over te gaan tot vaststelling van de navolgende veror
dening:
VERORDENING,
houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het
gymnasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen
cursus en de hoogere burgerschool voor meisjes
te Leiden.
Artikel 1.
1. Het salaris van den rector van het gymnasium, den
directeur der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus
en de directrice der hoogere burgerschool voor meisjes
bedraagt 5500.'s jaars, na 2, 4, 6 en 8 dienstjaren telkens
te verhoogen met ƒ200.
2. Voor de in het eerste lid genoemde titularissen telt
diensttijd, doorgebracht aan het hoofd van een gymnasium,
van eene hoogere burgerschool of van eene daarmede door
Burgemeester en Wethouders, den betrokken Inspecteur ge
hoord, gelijk te stellen inrichting van voorbereidend hooger-
of middelbaar onderwijs, ten volle mede.
3. Indien eene school 10 of meer klassen heeft, wordt
de jaarwedde van dengene, die aan het hoofd der inrichting
is geplaatst, met ƒ200.verhoogd. Indien de rector of de
directeur deze verhooging gedurende vier achtereenvolgende
jaren heeft genoten, mag hem die verhooging aan deze
school zonder zijne toestemming niet worden ontnomen.
4. Bij de vaststelling van den totalen diensttijd worden
onderdeelen van een maand verwaarloosd, indien zij minder
dan 16 dagen omvatten en voor een volle maand geteld,
indien zij 16 of meer dagen omvatten.
5. Bij benoeming van een conrector of leeraar tot rector
of directeur wordt aan den benoemde ten minste de wedde
toegekend, die onmiddellijk gelegen is boven het bedrag der
op den dag, voorafgaande aan zijn indiensttreding als rector of
directeur, door hem als conrector of leeraar genoten wedde.
Art. 2.
1. Het salaris der leeraren, uitgezonderd die in het
teekenen, de lichamelijke oefening en de handwerken voor
meisjes, bedraagt, bij minder dan 21 lessen per week, 125.
per wekelijksche les, na 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en
20 dienstjaren, telkens te verhoogen met 12.50 per weke
lijksche les.
2. Voor lessen boven 20 bedraagt het salaris 50.per
wekelijksche les, na 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 20
dienstjaren telkens te verhoogen met 5.per weke
lijksche les.
3. Aan doctoren, gepromoveerd aan een Nederlandsche
Universiteit of Hoogeschool wordt na 22 dienstjaren nog