GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 175 IHeEKOMES STUKKEN. N°. 255. Leiden, 19 November 1925. Overeenkomstig ons voorstel, opgenomen onder No. 18 der Ingekomen Stukken van dit jaar, werd ons College bij besluit van Uwe Vergadering van den 26en Januari 1925 gemach tigd het onderwijzend personeel van het gymnasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de hoogere burgerschool voor meisjes en de kweekschool voor onder wijzers en onderwijzeressen met ingang van 1 Januari 1925 te betalen op den voet van de met ingang van dien datum ingevoerde, resp. in te voeren, salarisregelingen voor het onderwijzend personeel der Rijks hoogere burgerscholen en der Rijks kweekscholen. Zulks hield verband met de van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvangen en met ingang van 1 Januari j.l. in werking getreden nieuwe salarisregeling voor de leeraren der Rijks hoogere burger scholen, welke regeling voor de leeraren aan het gymnasium en de beide hoogere burgerscholen diende te worden over genomen, indien men op behoud van het Rijkssubsidie bleef prijs stellen en met de toen nog niet, doch enkele dagen later ontvangen, eveneens met ingang van 1 Januari 1925 in werking getreden, nieuwe salarisregeling voor de leeraren aan de Rijkskweekscholen. Op grond van de in ons voorstel aangevoerde redenen en tevens om stagnatie in de uitbetaling der salarissen te voor komen, achtten wij het wenschelijk voorloopig naar de nieuwe regelingen te betalen. Bij nadere kennisneming van de regelingen en na ampele overweging zijn wij van oordeel, dat het gemeentebelang overneming van de nieuwe regelingen vordert. Bedenkt men, dat het niet volgen van de Rijksregeling een verlies aan subsidie van 65000.voor de gemeentekas zou beteekenen en dat een eigen regeling dat bedrag nog zou opvoeren, dan ligt het, niettegenstaande het feit, dat de nieuwe regeling in sommige gevallen vermindering van het salaris ten gevolge heeft, met het oog op den financieelen toestand van de gemeente, voor de hand, dat overneming geboden is. Dit neemt echter niet weg, dat wij betreuren, dat de ge meente op dit terrein geen enkele andere keus wordt gelaten, dan die tusschen de al of niet overneming der Rijksregeling, het laatste gepaard gaande met verlies van het Rijkssubsidie. Een middenweg is er niet. Het is derhalve duidelijk, dat aanneming van het bij de behandeling van ons bovenge noemd voorstel in Uwe Vergadering van 26 Januari j.l. door Uw medelid, den heer Verweij ingediend voorstel „om ten behoeve van de leeraren van het Gymnasium, Hoogere Burgerscholen en Kweekschool voor Onderwijzers, wier salaris tengevolge van de invoering van de nieuwe salarisregeling met meer dan 18| is verlaagd, zoodanige voorzieningen te treffen als noodig zijn ter voorkoming van nog verdere verlaging van de salarissen dezer leeraren" slechts dan mogelijk zoude zijn, indien Uwe Vergadering het Rijkssubsidie prijs geeft. Vereenigt Uwe Vergadering zich met ons voorstel, dan moet derhalve worden aangenomen, dat daarmede tevens het voorstel van den heer Verweij is verworpen. Hoewel de eisch tot onveranderde overneming van de Rijksregeling voor de leeraren der Rijkskweekscholen niet is gesteld met betrekking tot de salarieering van het personeel der gemeentelijke kweekschool, meenen wij toch daartoe te moeten adviseeren, aangezien deze nieuwe regeling thans aansluit aan die voor de leeraren der Rjjks hoogere burger scholen en voor de betrokkenen, behoudens een enkele uit zondering, waarop wij later terugkomen, niet ongunstig is te noemen. Bovendien worden de leeraren der afd. A dezer school al sinds 1920 en die der afd. B en der andere cur sussen van 1 September 1924 af volgens de Rijksregeling bezoldigd en is er, naar het ons voorkomt, ook overigens geen aanleiding, om daarin thans verandering te brengen. Teneinde vergelijking van de nieuwe regelingen met de vroegere regelingen te vergemakkelijken, schijnt het ons ge- wenscht een kort overzicht van de verschillende regelingen onder Uwe aandacht te brengen. Wij gaan daarbij uit van de Rijksregeling 1920 voor de leeraren der Rijks hoogere burgerscholen. Krachtens deze regeling dan werden de salarissen van 1 Januari 1920 af als volgt: Directeur (rector): 5500.ƒ6500.verhoogd met 500.indien de school 10 of meer klassen telde. Leeraren a. met 19 tot en met 24 wekelijksche lesuren: ƒ3500. 5500.(doctoren 6000. b. met 10 tot en met 18 wekelijksche lesuren850.en bovendien ƒ140.ƒ220.per lesuur: c. met minder dan 10 wekelijksche lesuren: ƒ140. 220.per lesuur. De maxima werden na 16 dienstjaren bereikt. Uren boven de 24 per week opgedragen, werden bezoldigd met 140. per lesuur. De leeraren konden worden verplicht tot het geven van 26 lesuren per week, later in de gemeentelijke verordening verhoogd tot 28. Een verbetering in de regeling werd gebracht door het invoeren van kindertoelage en vergoeding voor pensioens premie. De vrijdom van pensioenspremie werd met ingang van 1 Januari 1923 weer opgeheven, waardoor sinds dien datum een pensioenskorting van 5|- op de wedde (tot een maxi mum van 3000.wegens weduwen- en weezenpensioen werd toegepast en van 3% voor eigen pensioen op de geheele wedde. Bij Koninklijk Besluit van 25 Mei 1923 (S. 217) werd de in het Bezoldigingsbesluit 1920 opgenomen regeling van de salarissen meer ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 September 1923. De indeeling in drie groepen naar het aantal wekelijksche lesuren verviel, het salaris werd uitslui tend uursalaris, echter met een facultatieve verhooging voor kleine betrekkingen en een gegarandeerd urenaantal na 4 jaren dienst aan dezelfde school. De wedden waren krachtens deze regeling als volgt Directeur (rector) als volgens de regeling 1920 (zie boven). Leeraren Uursalaris: 125.200. Het maximum werd na 20 dienstjaren bereikt. Aan een leeraar konden zonder zijn toestemming niet meer dan 30 lesuren per week worden opgedragen (aan den leeraar in de lichamelijke oefening niet meer dan 36). Voor „laboratorium-uren" werd geen vergoeding gegeven. Een overgangsbepaling handhaafde de oude regeling voor de op 31 Augustus 1923 in dienst zijnde leeraren. Bij Koninklijk Besluit van 23 April 1924 (S. 200) werd besloten tot een voorloopige salarisvermindering voor de onder het Bezoldigingsbesluit 1920 vallende ambtenaren, t.w. met ingang van 1 Mei 1924 5% voor gehuwden en kost winners en 10 voor ongehuwd en en met ingang van 1 October 1924 10 voor allen. Deze vermindering is ook op de gemeentelijke leeraren toegepast. Het Bezoldigingsbesluit 1925 handhaaft het stelsel van uursalaris, dat bij de regeling van 1923 is ingevoerd. De mogelijkheid is geopend voor een persoonlijke toelage bij een salaris van minder dan 2500.Bij vaste aanstelling aan een school wordt een minimum aantal uren na 4 dienstjaren aan dezelfde school een zeker aantal uren en voor de op 31 Augustus 1923 in vasten dienst zijnde leerkrachten eveneens een bepaald aantal uren aan de school, waaraan ze op genoemden datum werkzaam waren, gega randeerd. De Rijksregeling 1925 kent de volgende wedden: Directeur (rector)5500.6300.verhoogd met ƒ200.indien de school 10 of meer klassen telt. Leeraren bij minder dan 21 lesuren per week 125.ƒ250.per lesuur (doctoren tot 262.50) voor lesuren boven 20 per week 50.tot 100. (doctoren tot 105. In afwijking van de regelingen 1920 en 1923 is voor de teekenleeraren, zooals voor de leeraren in de lichamelijke oefening reeds was gedaan, een lager salaris vastgesteld. Eerstgenoemden, die op 31 December 1924 in functie waren, blijven echter als volledig bezoldigde leeraren betaald. De beide laatste periodieke verhoogingen worden alleen aan mannelijke leeraren toegekend, die gehuwd zijn of ge huwd zijn geweest en aan leeraressen, die gehuwd zijn geweest, zoolang ze niet hertrouwd zijn, met dien verstande, dat bij hertrouw de reeds verkregen verhoogingen blijven toegekend. Een bepaling, krachtens welke de oude regeling voor leeraren, die op zekeren datum in dienst waren, gehandhaafd blijft, kent de regeling 1925 niet. Wel is voor dat jaar nog een gunstige overgangsbepaling aan de regeling toegevoegd, (zie art. 30 der ontwerp-verordening). Voorts is nog, eveneens bij wijze van overgangsmaatregel, bepaald, dat de wedden van hen, aan wier functie volgens de oude regeling „een hooger salaris of maximum salaris was verbonden dan 6000.worden verminderd tot het bedrag, dat zij zouden hebben genoten volgens de oude regeling, indien die wedden volgens de nieuwe regeling hooger zouden zijn dan volgens de oude. Dit geldt o. i. alleen voor de hoofden der betrekkelijke onderwijsinrichtingen. De nieuwe salarisregeling voor de leeraren der Rijks-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 1