169
pachtprijs van ƒ10.het vischrecht in de Trekvliet (Rijn
en Sehiekade) tusschen het Galgewater en de Wouterenbrug;
een en ander onder de in de Leeskamer ter visie liggende
voorwaarden, die in hoofdzaak overeenkomen met de
bestaande bepalingen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 248. Leiden, 20 October 1925.
In het hieronder afgedrukt adres, in Uwe Vergadering
van 28 September j.l. in handen van ons College om praeadvies
gesteld, verzoeken Dr. M. D. Horst en anderen, alien be
woners van Oude Vest en Janvossensteeg, Uwe Vergadering
artikel 37bis van de verordening op de Straatpolitie zoodanig
te wijzigen, dat daaruit vervallen de woorden: „tusschen
des avonds 10 uur en des morgens 7 uur."
De aanleiding tot het indienen van dit verzoek is, naar
adressanten in de bij het adres gevoegde toelichting mede-
deelen, gelegen in den hinder, welken zij ondervinden van
een blijkbaar alleen overdag blaffenden en jankenden hond,
opgesloten op een binnenplaatsje van een perceel aan de
Janvossensteeg.
Omtrent dit adres hebben wij het gevoelen ingewonnen
van den Commissaris van Politie en van de Commissie voor
de Strafverordeningen, die beiden inwilliging van het ver
zoek ontraden. Terwijl eerstgenoemde zijn reeds vroeger
kenbaar gemaakte bezwaren handhaaft tegen een strafbepa
ling, welke zou ingaan tegen hinderlijk hondengeblaf ook
overdag, herinnert de Commissie voor de Strafverordeningen
er aan, dat bij verordening van 12 December 1921 (Gem.
Blad no. 51), artikel 37 bis, waarbij houders of eigenaars
van honden worden verplicht voldoende zorg te dragen, dat
deze tusschen des avonds 10 uur en des morgens 7 uur niet
zoo aanhoudend blaffen of janken, dat zij voor de omgeving
hinderlijk kunnen zijn, aldus is geredigeerd door aanneming
van een amendement van den heer van Bek door Uwe Ver
gadering, in afwijking van het voorstel van de meerderheid
der Commissie, hetwelk strekte den houders of eigenaars
van honden de bovengenoemde verplichting niet alleen ge
durende den nacht, doch ook overdag op te leggen. Aan
gezien inwilliging van het onderwerpelijk verzoek derhalve
zou beteekenen het terugkomen op een eerst sinds eenige
jaren na rijp beraad door Uwe Vergadering genomen besluit,
meent de Commissie voor de Strafverordeningen deze te
moeten ontraden.
Ook naar de meening van ons College verzet de zoozeer
gewenschte continuïteit in wetgeving zich tegen wijziging
van een eerst onlangs door Uwe Vergadering na rijp beraad
en met groote meerderheid ter zake genomen besluit. En aange
zien ook overigens de klacht op zich zelf staat, geven wij
Uwe Vergadering in overweging op het verzoek van Dr.
M. D. Horst c. s. afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 31 Augustus 1925.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, onder-
geteekenden, bewoners van Oude Vest en Jan Vossesteeg:
Dat zij Uw College eerbiedig verzoeken art. 37bis der
Verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 17) op de
straatpolitie, zooals deze gewijzigd is bij verordening van
18 October 1920 en 12 December 1921, zoodanig te wijzigen,
dat uit dit artikel de woorden „tusschen des avonds 10 uur
en des morgens 7 uur" komen te vervallen.
Voor de gronden waarop dit verzoek berust, zij naar de
hierbij gevoegde toelichting verwezen.
Dr. M. D. Horst, directeur van
den Gemeentelijken Geneesk.
Dienst Oude Vest 105.
(Volgen de namen van nog 5 adressanten).
N°. 249. Leiden, 20 October 1925.
Blijkens de in de Leeskamer ter inzage gelegde beschik
king van 6 October j.l., no. 78, hebben de Gedeputeerde
Staten dezer provincie, naar aanleiding van de beroepen,
ingesteld door de Vereeniging tot oprichting en instand
houding van scholen voor lager en meer uitgebreid lager
onderwijs op gereformeerden grondslag (Ger. School vereeni
ging) en de Vereer iging voor Christelijk Onderwijs a'hier,
tegen Uw besluit van 26 Januari 1925, waarbij de bijdrage
in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs over 1923
o. a. voor de cursussen in de scholen aan de Hooglandsclie
Kerkgracht 20a, de Pasteurstraat '2b en de Middelstegracht
119, respectievelijk is bepaald op 322.56, 334.505 en
637.65®, besloten die bijdrage vast te stellen op respectie
velijk 618.30, 641.20 en 1222.29.
In tegenstelling met het College van Gedeputeerde Staten,
dat van oordeel is, dat deze bijdrage moet worden be
rekend naar de ten laste der gemeente gebleven kosten
over hetzelfde jaar, meenen wij, dat de bijdrage terecht is
gebaseerd op de gemeentelijke uitgaven over het afgeloopen
dienstjaar (i. c. 1922). Voorzoover ons bekend is onze op
vatting steeds algemeen gehuldigd en is tegen die opvatting
in vorige jaren nimmer, ook niet door de bovengenoemde
vereenigingen, opgekomen.
Maar ook al zoude de opvatting van Gedeputeerde Staten
juist zijn, dan nog meenen wij, dat het niet aangaat om
gelijk bij de genoemde beschikking is beslist een ge
deelte van het in 1923 voor het openbaar vervolgonderwijs
ontvangen Rijkssubsidie bij de berekening der gemeentelijke
bijdrage voor het bijzonder vervolgonderwijs buiten aan
merking te laten. Dit toch druischt o. i. in tegen art. 102 der
L. O.-wet 1920, waarbij bepaald wordt, dat de bijdrage wordt
berekend naar het ten laste der gemeente gebleven bedrag.
Op deze gronden geven wij U mitsdien in overweging van
de beslissing van Gedeputeerde Staten, ingevolge het be
paalde bij art. 17 der genoemde wet, beroep in te stellen
bij de Kroon.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N"0. 2 50. Leiden, 20 October 1925.
In de Memorie van Antwoord op het Algemeen Verslag
van het verhandelde in de Sectiën van den Raad bij het
onderzoek van de o twerp-begrooting voor het jaar 1925
deelden wij bij volgn. 199, op een desbetreffenden vraag,
mede, dat onderhandelingen werden gevoerd met het Rijk
omtrent de demping van de sloot langs den Morschweg
nabij het Militair Hospitaal.
Met het oog op de verbetering van den weg daar ter
plaatse hadden wij ons namelijk tot den Minister van
Oorlog gewend, met verzoek wel te willen bevorderen, dat
aan onze gemeente de aan het Rijk toebehoorende Noordelijke
helft van de sloot langs het Militair Hospitaal werd afgestaan.
Ten einde tot eene behoorlijke verbetering van het gedeelte
van den Morschweg, gelegen tusschen de Paul Krugerstraat
en de Morschpoortsbrug, te geraken, zou de langs het terrein
van het Militair Hospitaal, in westelijke richting dood-
loopende en dientengevolge herhaaldelijk vervuilde sloot,
alsook een gedeelte van de Morschsingelsloot en het verlengde
daarvan moeten worden gedempt en daarna over de volle
breedte bij den weg worden gevoegd. De over het verlengde
van de Morschsingelsloot gelegen Infirmeriebrug zou dan
vervallen en de hinderlijke bocht in den weg tusschen de
Morschpoortbrug en genoemd bruggetje verdwijnen. Het
zuidelijk einde van het ongedempte gedeelte van de singelsloot
wa,re ten behoeve yan de waterverversching door middel
van een duiker onder den singelweg met het open water in
gemeenschap te brengen, terwijl het Hospitaalterrein van
den openbaren weg zou zijn af te scheiden door een ijzeren
hek op steenen voet.
Nog voordat wij van den Minister van Oorlog eenig
antwoord mochten ontvangen, bereikte ons een schrijven
van den heer T. Groeneveld, als secretaris van de Sociaal-
Democratische Raadsfractie, waarin de wenschelijkheid werd
uitgesproken om bij demping van de sloot langs het terrein
van het Militair Hospitaal den voortuin van dat Hospitaal
in te richten tot wandelpark.
Aangezien ons College voor dat denkbeeld wel iets gevoelde
en de gemeente, indien zij de beschikking over den voortuin
voor het beoogde doel kon verkrijgen, bovendien ontslagen
zou zijn van de plaatsing van een kostbaar ijzeren hek
op steenen voet, ter afscheiding van het terrein van den
openbaren weg, wendden wij ons tot den Rijksgebouwen
dienst, met verzoek te willen bevorderen, dat. de voortuin
van het Militair Hospitaal tot wederopzeggens aan onze
gemeente in gebruik werd gegeven, ten einde tot wandelpark
te worden ingericht.
Wij zullen er ons van onthouden U een resumé te geven
van de briefwisseling die omtrent deze aangelegenheid ge
voerd is tusschen ons College en de daarbij betrokken
Departementen, een correspondentie, die juist een vol jaar
geduurd heeft 15 October 192414 October 1925