MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925.
163
van geleidelijkheid invoeren, wil eerst probeeren, of een
voldoend aantal menschen van deze cursussen gebruik zou
willen maken, maar hieruit blijkt, dat men de stukken niet
goed gelezen heeft.
Burgemeester en Wethouders schrijven in Ingekomen
Stuk No. 234:
»Intusschen is ons gebleken, dat voor iederen vakarbeider,
mits eenige kennis van zijn vak bezittende, de gelegenheid
openstaat, om aan de lessen der Vakavondschool voor Vol
wassenen, welke aan de Ambachtsschool alhier verbonden is,
deel te nemen, indien hij slechts van goeden wil is.
Voor dergelijke vakarbeiders zijn dus geen speciale cursussen
noodzakelijk, al zou het zeer nuttig zijn de Vakavondschool
voor Volwassenen door propaganda meer bekend te maken."
Met dit laatste vooral wordt bedoeld de medewerking" van
de vakcentralen om juist degenen, die nog geen gebruik maken
van dezen cursus, maar daarvan toch zouden kunnen profi-
teeren, te animeeren daarvan gebruik te maken.
De in het voorstel van Burgemeester en Wethouders
bedoelde wintercursussen zijn bestemd voor degenen, die al
zeer weinig van hun vak kennen. Nu behooren tot degenen,
die voortdurend werkloos zijn dat is geen toevalligheid,
maar een noodzakelijk gevolg juist de personen, die het
minst van hun vak kennen en die het minst gewillig zijn
om iets te leeren en aldus te trachten om werk te vinden.
Het minste nu dat deze menschen, die het grootste risico
voor de werkloozenkassen en de steunverleening opleveren,
en dus voor de gemeente, welke de kosten daarvan draagt,
kunnen doen is wel, dat zij deze cursussen volgen.
Men heeft bezwaar tegen dezen dwang; men heeft het zelfs
een straf genoemd.
Maar er wordt in dezen dienst meer met dwang gewerkt
en nooit is daartegen eenige oppositie gehoord. De heer Oostdam
zeide terecht, dat de vakcentralen een buitengewonen dwang
op haar leden uitoefenen, vooral wat betreft de betaling van
de bijdragen voor de werkloosheidskassen. Zij gaan zelfs nog
verder dan dwang, wanneer zij het heft in handen hebben.
De besturen der organisatie's, die van de steunverleening de
gelden krijgen ter uitbetaling aan hun werklooze leden, houden
bij de uitkeering daarvan af de contributie's voor de werkloos
heidsverzekering en voor het lidmaatschap der organisatie.
Het is volkomen logisch, dat zij dat doen, maar dwang is
het. Het is eveneens te begrijpen, dat de vakcentralen dien
dwang nog verder willen uitbreiden en er op aandringen,
dat ook de uitbetaling aan de werkloozen, ingeschreven bij
het Burgerlijk Armbestuur, over de organisatie's zal plaats
hebben.
Er is ook dwang voor de ingeschrevenen bij de Arbeidsbeurs.
Wanneer een ingeschrevene door de Arbeidsbeurs voor een
of ander werk wordt aangewezen en hij maakt daarvan geen
gebruik, dan wordt hij voorgedragen voor uitschakeling uit
den steun.
Ook is er dwang bij de werkverschaffing. Wanneer iemand,
die voor werkverschaffing wordt aangewezen, daarvan geen
gebruik maakt of, zooals het in het request van den Bestuui ders-
bond heet, »geen lust" heeft daaraan deel te nemen, wordt
hij van den steun uitgeschakeld en er is wel geen enkel
bestuur van een organisatie, dat daartegen bezwaar zal maken.
Dat de oppositie tegen dien dwang niet algemeen gevoerd
wordt in de kringen der S.D.A.P., heeft de heer Zuidema
zooeven uit »Het Volk" voorgelezen. Toen de heer Zuidema
dat artikel had voorgelezen zeide de heer van Eekonzin
Nu een van beide: dat artikel is geschreven met instemming
van de redactie van »Het Volk" of niet, maar in het laatste
geval is het van de hand van een autoriteit, waartegen de
redactie van het blad niet op kan.
Komende tot de requesten der verschillende vakcentrale's,
ontmoet spreker in de eerste plaats dat van den Bestuurders-
bond, waarin wordt gezegd, dat »het naar zijn oordeel aan
den betrokkene zelf moet worden o vei gelaten of hij zich
geschikt gevoelt en den lust bezit zich in zijn vak te bekwamen
en dat verder dan het uitoefenen van eenigen zachten drang
of overreding niet mag worden gegaan."
Zoo juist werd gezegd, dat eenige zachte dwang moest uit
geoefend worden, en ook in de ingekomen adressen wordt
daarom gevraagd, maar spreker vraagtwat noemt men
zachten dwang?
Op grond van hetgeen spreker heeft aangevoerd meent hij
te mogen zeggen, dat elke zachte dwang nutteloos is.
In het request van den Christelijken Bestuurdersbond wordt
gevraagd en dat is hier ook bepleit dat werkloozen,
die op het oogenblik dat de cursussen een aanvang nemen
aan het werk zijn, niet verplicht zullen kunnen worden tot
het volgen van die cursussen.
Het zou inderdaad zeer logisch zijn, wanneer een werklooze
met een groot werkloosheidsrisico een arbeider met een
groot werkloosheidsrisico acht spreker b.v. een arbeider, die
van de 3 jaren er 2 werkloos is geweest bij het begin
van de cursussen 1 of 2 weken werkloos is, om dien aan den
cursus te doen deelnemen. Het zou wel bezwaren medebrengen
om degenen, die op dat tijdstip aan het werk zijn, ook voor
zoodanigen cursus te bestemmen, zoodat spreker zich voorstelt
dat voor hen een uitzondering gemaakt zal worden.
Een ander bezwaar is, dat de Directeur van den Dienst
voor Sociale Zaken hierin alleen de beslissing zou hebben.
Dit bezwaar is ook geopperd door den heer Baart, die de
vergaderingen van de subcommissie en de groote com
missie heeft bijgewoond en die wel weet, dat deze zaak
daar ter sprake is geweest.
Door spreker is daar deze zaak aldus toegelicht. Genoemde
Directeur wijst de personen aan, die aan de cursussen zullen
deelnemen, en dat is volkomen juist, omdat hij de man is,
die weet het werkloosheidsrisico van de verschillende personen,
die bij de steunverleening zijn ingeschreven. Bij weigering
om aan die aanwijzing gevolg te geven zal voordracht tot
uitsluiting van steun volgen. Dit beteekent dus, dat die
Directeur niet zoo maar te zeggen heeft: ge moet deelnemen
aan den cursus; anders schakel ik u uit. Neen, er staat
uitdrukkelijk, dat een voordracht daartoe moet worden gedaan.
Deze uitschakeling heeft echter niet plaats dan nadat de
subcommissie voor de steunverleening ter zake is gehoord.
Dus wanneer iemand wordt uitgeschakeld van den steun op
grond dat hij weigert om aan den cursus deel te nemen,
dan wordt het besproken in de subcommissie, eerst daarna
zullen Burgemeester en Wethouders tot al of niet uitsluiting
beslissen, de gewone gang van zaken, welke bij alle mogelijke
gevallen, die zich bij de steunverleening voordoen, wordt
gevolgd. Wanneer fraude is gepleegd of geweigerd is te werken,
draagt de Directeur van den socialen dienst zoo iemand voor
ter uitschakeling uit den steun. De zaak wordt in de sub
commissie besproken; indien de gronden van den Directeur
niet juist blijken te zijn, blijft de man in de steunverleening
opgenomen. Precies hetzelfde zal gebeuren bij dezen cursus.
Er is dus niet de minste reden voor om naast de Commissie
voor Sociale Zaken nog een commissie in te stellen, alleen
bestaande uit bestuurders der vakcentralen, welke daarover
te oordeelen zou hebben. Het zou trouwens ook zeer onlogisch
zijn, omdat dan de bestuurders der vakcentralen zouden te
beslissen hebben over de uitgifte der gemeentegelden aan
hun leden.
De heer Elkerbout is door het antwoord van den Wethouder
niet erg voldaan. Hij had verwacht, dat de heer Sanders tot
het inzicht zou zijn gekomen, dat het, om de zaak goed te
doen functionneeren, noodig zou zijn niet te beginnen met
het oefenen van dwang en met het bedreigen van straf in
geval van weigering. Het kan in ernst de bedoeling zijn de
zaak geleidelijk tot oplossing te brengen en, als een aangewezene
weigert den cursus te volgen, de kwestie in de sub-commissie
te bespreken, maar het te voren uitoefenen van zedelijken
dwang op de menschen zal onder deze omstandigheden meer
effect sorteeren dan de bedreiging met uitsluiting van de
steunverleening in geval van weigering. Het spijt spreker,
dat de Wethouder niet is gegaan in de richting, welke in het
adres van den Christelijken Bestuurdersbond is aangegeven.
De heer Sanders wees op het bestaan hier ter stede van
enkele inrichtingen voor vakonderwijs en nu kan spreker
mededeelen, dat de Christelijke vakcentrale reeds 15 a 20
jaren bezig is haar leden daarheen te zenden en zelfs een
enkele bond de ambachtsschool finantiëel steunt, wel een
bewijs, dat zij medewerkt aan het bijbrengen van meer capaci
teiten aan de arbeiders.
De Wethouder heeft beweerd, dat de besturen der organisatie's
van de gelden, welke zij aan steun uitkeeren aan hun werk
looze leden, de contributie's voor de werkloosheidsverzekering
en voor het lidmaatschap der organisatie afhouden, maar dat
moet spreker, wat zijn organisatie betreft, ontkennen. Die
werkloozen moeten wel een zeker bedrag betalen, maar
belangrijk minder dan zij anders aan contributie zouden
hebben te voldoen.
Spreker stelt aan den Voorzitter een motie ter hand,
waarin afgekeurd wordt de dwang, zooals Burgemeester en
Wethouders dien willen uitoefenen, en waarin de wenschelijk-
heid wordt bepleit van het instellen van een commissie,
bestaande uit den Directeur van den Dienst der Sociale
Zaken en vertegenwoordigers der vakcentralen als leden,
welke ten doel heeft personen aan te wijzen, die voor het
volgen van den cursus in aanmerking komen.
Men voegt spreker toe, dat dat ook dwang is, maar spreker
wijst er op, dat in het adres van de Christelijke vakcentrale
wordt gezegd: wanneer de zedelijke dwang niet op de men
schen kan uitgeoefend woiden in die mate, dat zij bereid
zijn om mede te werken, dan zal men zoo noodig er toe
overgaan om ze uit de steunregeling uit te schakelen. Dat
is niet hetzelfde als de dwang, zooals Burgemeester en Wet
houders dien willen uitoefenen.
Spreker is er voor, dat men begint met een zedelijken
dwang uit te oefenendat moet geschieden door de organi-