130
MAANDAG 24 AUGUSTUS 1925.
resteerende 13 betalingstermijnen niets worden verhaald door
de gemeente. Die 15 jaren beginnen pas te loopen als de
inkoopsom door den Pensioenraad is vastgesteld.
Het betreft hier niet een regeling, welke van de gemeente
zelf uitgegaan is. De gemeente heeft niet gezegdwij zullen
een fonds instellen en wij zullen daarbij te rade gaan met de
loonen van de ambtenaren en de middelen van de gemeente.
Neen, de Wetgever heeft op zeker oogenblik gezegd, dat verschil
lende groepen van ambtenaren, die er nooit op gerekend hadden,
dat zij pensioen zouden kunnen krijgen voor jaren in tijde-
lijken dienst, nog diensttijd geldig konden maken voor pensioen
mits zij het aanvroegen; de gemeente zou de inkoopsom
eenvoudig hebben te betalen, waarvan zij het recht had
slechts 25 te verhalen op de betrokkenen, hetgeen thans
50 zal worden. Het betreft hier een verplichting, welke
eenzijdig aan de gemeente opgelegd is, en waarin zij niet
heeft kunnen medespreken.
Burgemeester en Wethouders hebben zooveel mogelijk ge
volg willen geven aan het advies van het georganiseerd overleg
door voor te stellen, dat voor de thans in dienst dezer ge
meente zijnde ambtenaren en werklieden, die vóór 1 Juli
1925 een verzoek tot inkoop van diensttijd hebben gedaan,
het verhaal beperkt blijft tot één vierde gedeelte; maar er
is geen enkele reden om diezelfde gunstige regeling te treffen
voor gewezen gemeente-ambtenaren, alleen omdat die wel
eens in deze gemeente gediend hebben.
De heer van Stralen meent, dat de mededeeling van den
Voorzitter, dat van alle verzoeken, destijds gedaan tot inkoop van
tijdelijken diensttijd, nu pas slechts een zeer klein deel door
den Pensioenraad is afgedaan, wel diens betoog verzwakt,
als zou er verschil bestaan tusschen de personen, die nu nog
in gemeentedienst zijn, en degenen, die sedert den gemeente
dienst verlaten hebben.
In 1922 is de Pensioenwet gewijzigd en is inkoop van
tijdelijken diensttijd mogelijk geworden. Toen hebben te
Leiden alle daarvoor in aanmerking komende ambtenaren
het verzoek gedaan tot inkoop van tijdelijken diensttijd, zoowel
de ambtenaren, die nu nog in gemeentedienst zijn, als de
ambtenaren, die sedert vertrokken zijn, en dat hebben zij
gedaan in de meening, dat op hen slechts 25 van de inkoopsom
zou verhaald worden. Maar als men het billijk acht, dat de
personen, die nu nog hier in den gemeentedienst zijn, niet
meer dan 25% blijven betalen, dan geldt dat toch zeker
evenzeer voor de ambtenaren, die sedert vertrokken zijn. Het
is min of meer klein om op grond, dat die menschen onderwijl
den gemeentedienst hebben verlaten, op hen de volle 50 te
verhalen. Spreker kan zich daarmede niet vereenigen en meent,
dat men ten opzichte van beide categorieën gelijke regeling
moet toepassen. Het zou alleen te verdedigen zijn tegenover
degenen, die op dit oogenblik of later het verzoek tot inkoop
doen met de wetenschap, dat op hen 50 zal verhaald worden.
De Voorzitter zegt, dat men dan wel kan zeggen, dat zij
voor die dienstjaren heelemaal geen recht op pensioen had
den. Nu bewijst de gemeente een gunst en is het nog
niet goed!
De heer van Stralen zegt, dat die menschen het toch niet
kunnen helpen dat er zoo lang getraineerd is.
De Voorzitter zegt, dat zij toch in ieder geval het reeds
gestorte nog kunnen terugvorderen en zich terugtrekken.
De Voorzitter deelt mede ontvangen te hebben een amen
dement van den heer Heemskerk, luidende aldus:
«Uit de conclusie van Ingek. Stukken No. 195 vervalt
«thans in dienst zijnde" en het slot door Burgemeester en
Wethouders in de vergadering van heden voorgesteld."
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Reimeringer zegt, dat het geen gewoonte is om in
de stukken melding te maken van de afwijkende meening
van een der leden van het Dagelijksch Bestuur, maar dat hij
het van het begin af aan met den heer Heemskerk eens is
geweest en dan ook vóór diens amendement zal stemmen.
De heer .van Stralen vraagt eerst stemming over het
amendement van den heer Heemskerk, daar zijn stem over
de voorstellen zelf daarvan afhangt.
De Voorzitter zegt, dat dit niet mogelijk is, daar het
amendement niet behoort tot het eerste voorstel doch tot het
tweede, hetwelk pas in stemming kan komen na aanneming
van het eerste, dat het algemeene principe aangeeft.
Het voorstel sub a komt in stemming en wordt met 17
tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Bergers, Wilmer, van Hamel,
Huurman, Splinter, Zuidema, Coster, Spendel, mevrouw van
ltallievan Embden, de heeren Sijtsma, Mulder, Reimeringer,
Sanders, Meijnen, Deumer, Oostdam en Wilbrink.
Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Witmans, van der
Reijden, Schüller, Dubbeldeman, Groeneveld, Knuttel, Kooistra,
van Eek, Heemskerk en Baart.
(De heeren Splinter, Groeneveld, Knuttel en Kooistra waren
inmiddels ter vergadering gekomen.)
De heer van der Reijden deelt mede zich bij de stemming
vergist te hebben en vóór te hebben willen stemmen.
Het amendement van den heer Heemskerk op de conclusie
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b
wordt met 19 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Witmans, Bergers,
Wilmer, Schiiller. Dubbeldeman, Groeneveld, Knuttel, Kooistra,
van Eek, Coster, Spendel, Heemskerk, Baart, mevrouw van
ltallievan Embden, de heeren Sijtsma, Reimeringer, Oostdam
en Wilbrink.
Tegen stemmen de heeren: van der Reijden, van Hamel,
Huurman, Splinter, Zuidema, Mulder, Sanders, Meijnen en
Deumer.
De heer Baart vraagt alsnu stemming over de aldus
geamendeerde conclusie sub b van het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De Voorzitter meent, dat de heer Baart per se zal moeten
zijn voor het geamendeerd voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Wanneer dit verworpen wordt, dan zal iedereen
weder 50% moeten betalen.
Met 25 tegen 3 stemmen wordt besloten aan de ambte
naren en werklieden, die vóór 1 Juli 1925 een verzoek tot
inkoop van diensttijd ingevolge de Pensioenwet. 1922 hebben
ingediend en op wie het hooger verhaal van bijdragen voor
inkoop van diensttijd voor pensioen als bedoeld bij de wet
van 28 Mei 1925 S. 216 van toepassing is, te restitueer en
het gedeelte der op hen verhaalde bijdrage, dat te boven
gaat het bedrag, dat door hen verschuldigd zou zijn, indien
het raadsbesluit van 18 December 1922 sub B op hen van
toepassing gebleven was.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Bergers, Wilmer,
van der Reijden, van Hamel, Dubbeldeman, Huurman, Splinter,
Groeneveld, Knuttel, Kooistra, Zuidema, van Eek, Coster,
Spendel, Heemskerk, mevrouw van ltallievan Embden,
Sijtsma, Mulder, Reimeringer, Sanders, Meijnen, Deumer,
Oostdam en Wilbrink.
Tegen stemmen: de heeren Witmans, Schüller en Baart.
XVIII. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen:
a. tot den aankoop van eene automobiel-motorspuit met
afneembare ladder, in plaats van eene automobiel-
reddingsladder;
b. tot den verkoop van niet meer voor de brandweer
geschikt of benoodigd materieel.
(Zie Ing. St. No. 192.)
De Voorzitter deelt mede, dat naar aanleiding van dit
voorstel de heer van Hamel verzocht heeft om een ver
gadering met gesloten deuren.
Spreker kan geen mededeeling doen van de redenen, welke
den heer van Hamel tot het doen van dit verzoek geleid
hebben, maar hij is bereid aan het verzoek gevolg te geven,
en de vergadering zal dan kunnen beslissen, of zij bereid is
deze zaak verder te behandelen met gesloten deuren.
De Voorzitter doet thans de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat.
Aan de orde is thans.
XVIII. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen:
a. tot den aankoop van eene automobiel-motorspuit met
afneembare ladder, in plaats van eene automobiel-
reddingsladder;
b. tot den verkoop van niet meer voor de brandweer
geschikt ot benoodigd materieel.
(Zie Ing. St. No. 192).