128 MAANDAG 24 AUGUSTUS 1925. der gemeente zijnde ambtenaren, die vóór 1 Juli 1925 een verzoek tot inkoop van diensttijd voor pensioen ingevolge de Pensioenwet 1922 hebben ingezonden. (Zie Ing. St. Nis. 194 en 195). De Voorzitter wenscht, alvorens de beraadslaging aan vangt, een omissie te herstellen. Burgemeester en Wethou ders wijzigen namelijk hun voorstel, opgenomen onder Inge komen Stuk No. 195 alsnog in dien zin, dat aan het slot wordt toegevoegd: »en wel zoolang het dienstverband met de gemeente Leiden niet wordt verbroken". Burgemeester en Wethouders hebben de regeling verdeeld over twee concept-besluiten, daar één besluit wellicht wet telijke bezwaren zou ontmoeten en waarschijnlijk niet goed gekeurd zou worden. De heer Heemskerk kan zich in het algemeen vereenigen met bet door Burgemeester en Wethouders ingenomen stand punt om wederom de helft van de pensioensbijdragen op de ambtenaren te verhalen met het oog op de gemeentefinanciën, maar acht toch een groot verschil aanwezig tusschen de beide stukken 194 en 195, waarin thans een uitzondering gemaakt wordt voor de ambtenaren, die op het oogenblik nog in dienst van de gemeente werkzaam zijn. Ook in de vergadering van het Georganiseerd Overleg heeft spreker dit standpunt ingenomen. Er zou dan ook geen bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders bestaan, indien dezen niet gezegd hadden eigenlijk niets voor de bezwaren van de Commissie-te gevoelen, terwijl zij er toch aan tegemoet gekomen zijn en de ambtenaren, die nog in dienst van de gemeente zijn, in hun rechten gehandhaafd hebben, maar dit niet van toepassing doen zijn op hen, die den gemeentedienst hebben verlaten. Dit is een van de groote bezwaren van spreker tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Er is eenmaal een regeling getroffen met de personen, die van dat recht gebruik hebben gemaakt; een regeling, welke voor hen groot voordeel opleverde, maar welke bij hen toch den indruk heeft gewekt, dat zij er met die geringe storting van 25% van af zouden zijn. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat het verhaal van 50% op de inkoopsom wordt toegepast voor wat betreft den inkoop van diensttijd, die een gevolg is van aanvragen op of na 1 Juli 1925 gedaan, maar het gaat niet aan om dat ver haal ook toe te passen op personen, die den gemeentedienst alhier hebben verlaten en in een andere publiekrechtelijke functie zijn overgegaan, terwijl met hen toch eenmaal een regeling getroffen was, zij het dan dat bet geen juridische regeling was. Spreker kan zich niet vereenigen met het standpunt, dat Burgemeester en Wethouders in dit opzicht innemen; hij zal de nadere motiveering van het College afwachten en mocht hij daardoor niet overtuigd worden, dan zal hij voorstellen om het verhaal van 25% ook toe te passen ten opzichte van hen, die den gemeentedienst verlaten hebben. De heer Baart moet zich vierkant tegen de voorstellen van Burgemeester en Wethouders verklaren, aangezien die weder beoogen om de arbeidsvoorwaarden voor de arbeiders ongunstiger te maken. De Wethouder heeft in het georganiseerd overleg mede gedeeld, dat hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen een bate van ƒ30.000.voor de gemeentekas zou opleveren, maar sedert is de zaak anders komen te staan; dat bedrag zal nu minder worden, omdat Burgemeester en Wethouders hun voorstel in dier voege gewijzigd hebben, dat voor de thans in dienst zijnde ambtenaren en werklieden, die vóór 1 Juli 1925 een verzoek tot inkoop van diensttijd hebben gedaan, het verhaal beperkt blijft tot één vierde gedeelte. Zelfs indien dit voor alle arbeiders werd toegepast, zou het bedrag voor onze gemeente van weinig beteekenis zijn. Men kan wel op het standpunt staan, dat alle beetjes helpen, maar het gaat hier toch werkelijk om een bedrag, dat geen beteekenis heeft. In de tweede plaats is het een principiëele quaestie, daar spreker van meening is, dat de ambtenaren en werklieden in het geheel geen pensioensbijdrage behooren te betalen en ook zonder die bijdrage verzekerd moeten zijn van een pen sioen op den ouden dag. Bovendien gaat het niet aan, dat men bij het verlaten van de gemeente als het ware straf stelt en een persoon, die den gemeentedienst hier verlaat, alle voordeelen ontneemt. In de plaatsen, waar deze zaak ter sprake is gebracht, zooals Amsterdam, waar het om heel wat grooter bedragen dan te Leiden ging, heeft de Raad, voorzoover spreker bekend is, dergelijke voorstellen van Burgemeester en Wethouders ver worpen. Spreker kan deze verslechtering van de arbeidsvoorwaarden, al bedraagt zij ook maar voor den betrokken ambtenaar of werkman ongeveer 4.per jaar, niet aanvaarden. Men moet ten dezen een ruimer standpunt innemen. De heer Zujdema meent, dat het niet aangaat, deze zaak te bezien van het standpunt, dat zij, in vergelijking met het geheel van de uitgaven en van de inkomsten, van weinig beteekenis is. Zoo kan men ieder voorstel verwerpen of aan nemen, al naar het standpunt dat men inneemt. Er valt veel voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders te zeggen, vooral omdat deze ambtenaren in een bevoorrechte positie verkeeren ten opzichte van de vaste ambtenaren, wat, naar spreker meent, niet noodig is. In het advies van het georganiseerd overleg wordt opgemerkt »Men achtte het daarom noch rechtvaardig, noch billijk dit rechtens en feitelijk verkregen recht voor de toekomst weder afhankelijk te maken van een eenzijdige verdubbeling van het offer, waartoe men zich vrijwillig verbonden heeft." Spreker meent, dat dit wel wat te algemeen is uitgedrukt. Hij althans had geen bezwaar, niet omdat hij het noch rechtvaardig noch billijk achtte, maar omdat hij van oordeel was, dat er billijkheidsoverwegingen aangevoerd konden worden om hen, die in dienst zijn van de gemeente en die eens een aanvrage indienden, van het hoogere verhaal vrij te stellen. Dit is dus een beetje zachter. De heer Heemskerk zegt, dat er bezwaar was gemaakt, dat degenen, die reeds den gemeentedienst hebben verlaten, een verhoogde bijdrage zullen betalenmaar zoo is de zaak niet geheel juist gesteldIn het georganiseerd overleg had men er geen bezwaar tegen, dat van hen, die niet meer in dienst van de gemeente zijn, de hoogere bijdrage zou worden gevraagd, maar om formeelc redenen is er geen voorstel in dien geest gedaande opvatting was toch, dat een dergelijk besluit niet goedgekeurd zou worden. Nu Burgemeester en Wethouders een uitweg hebben gevonden, waardoor het wel mogelijk zou zijn, heeft spreker geen bezwaar om daarin met Burgemeester en Wethouders mede te gaan. In het algemeen meent spreker, dat billijkheidsoverwegingen er voor pleiten om degenen, die reeds hebben ingekocht en in dienst van de gemeente zijn, vrij te stellen, maar hij ziet geen reden om hierin verder te gaan. De heer Witmans staat op het standpunt, dat men moet hebben een premievrij pensioen. De ambtenaren intusschen betalen nu voor hun pensioen. Tijdelijke ambtenaren, die in vasten dienst overgaan, kunnen hun tijdelijken diensttijd inkoopen en nu zou men kunnen zeggen: als de vaste ambtenaren voor hun pensioen moeten bijdragen, dan is het ook billijk dat voor het inkoopen van tijdelijken diensttijd wordt betaald door de betrokkenen. Spreker heeft echter zelf aan den lijve als Rijksambtenaar ondervonden wat dat beteekent en hij moet verklaren, dat hij er bezwaar tegen heeft om de ambtenaren een betrekkelijk hoog bedrag voor inkoop van tijdelijken diensttijd te doen betalen, aangezien dat voor hen veel te zwaar wordt. Spreker kan zich dan ook niet vereenigen met de voor stellen van het College en zal daartegen zijn stem uitbrengen. De heer Wilbrink is dankbaar, dat in het georganiseerd overleg in zekeren zin overeenstemming bereikt was en dat een bijna eenstemmig advies naar Burgemeester en Wethou ders kon gaan. Burgemeester en Wethouders hebben echter gemeend, op grond van de door hen aangevoerde gronden, eenigszins van dat advies te moeten afwijken en een andere regeling te moeten ontwerpen, tengevolge waarvan hetgeen door het georganiseerd overleg was geadviseerd wel ten goede zou komen aan degenen, die reeds in gemeentedienst zijn, maar niet aan degenen, die den gemeentedienst hebben verlaten. Er moeten zeer ernstige motieven aanwezig zijn om een ander standpunt in te nemen ten opzichte van hen, die den gemeentedienst hebben verlaten. Spreker hoopt evenwel, dat Burgemeester en Wethouders hem door hunne argumenten zullen overtuigen; anders zal hij niet voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen stemmen. Waar ook andere steden eenzelfde regeling hebben ge troffen, moet men ook te Leiden het ruime standpunt inne men en de ambtenaren, die den dienst der gemeente hebben verlaten, in dezelfde rechtspositie plaatsen als hen, die nog in dienst zijn. De billijkheid en de rechtvaardigheid eischen, dat men de eenmaal gesloten overeenkomst zoolang mogelijk handhaaft. Bovendien is de geheele quaestie voor de gemeente niet van overwegende beteekenis. De heer Sanders zegt, dat men voor' een goed begrip van deze zaak moet teruggaan naar het oogenblik, toen bij de wet bepaald werd dat op verzoek van den betrokken ambtenaar of arbeider de tijdelijke diensttijd voor pensioen ingekocht kon worden. De gemeente was dan verplicht om in te koopen en mocht 25 van de inkoopsom verhalen. Men vergist zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 4