134 MAANDAG 24 AUGUSTUS 1925. Jaagpad nooit gebruik gemaakt is ten behoeve van groote schepen. De toegang te water tot de gemeente heeft voor de verschillende industrieën altijd geloopen over de Schrijvers- brug langs de z.g. Oude Vest. Spreker moet zich dan ook verzetten tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om op verzoek van de Kamer van Koophandel wat betreft de verbetering van den Nieuwen Rijn in te gaan, omdat de kosten daarvan niet vol doende gemotiveerd worden door de belangen, welke daaraan verbonden zijn, ook omdat een goede uitvoering van dit werk niet mogelijk is in technisch opzicht. Economische belangen zijn er ook niet aan verbonden. Voor een losplaats aan het Utrechtsche Jaagpad is uit den aard der zaak geen gelegenheid, daar deze het verkeer zeer sterk zou belemmeren. Het zou een verbetering zijn voor het verkeer te water, maar een wantoestand scheppen voor het verkeer te land. De industrieën, welke daar gelegen zijn, hebben geen verdieping van het water noodig, zooals de daar gelegen kleine pottenfabriek. De meelfabriek van Bots had wel een dieper vaarwater noodig, toen het rapport werd opgesteld, maar na den bouw van de nieuwe Singelbrug kunnen schepen van voldoende grootte de fabriek bereiken. Bovendien zou het gemeentebestuur toch niet kunnen toestaan, dat schepen van 700 ton de vaart zouden stremmen door dwars op den Rijn te gaan liggen. Wel worden per schip materialen voor den huizenbouw daar ter plaatse aangevoerd, maar dit is van voorbijgaanden aard en rechtvaardigt de hooge kosten van verbetering niet. Spreker woont daar in de nabijheid en is eenigszins van den toestand op de hoogte. Men kan het zelfde bereiken door verbetering van den Zijlsingel over een lengte van 100 Meter. De voorgestelde wijze van verbetering is te kostbaar, ook omdat geen belangrijke industriëele be langen in het spel zijn. Bovendien wees de deskundige in zijn rapport er op, dat de vaargeul minstens 16 Meter breed moet zijn voor het. ongehinderde varen en passeeren. De Nieuwe Rijn is in zijn geheel zoo breed nog niet op die plaats. Men kan ook niet tot aan den walkant uitdiepen, daar de thans voorgestelde beschoeiing daarvoor absoluut onvoldoende is. Aan de overzijde langs de Rijnkade zijn de oevers particulier eigendom. Men kan zich voorstellen, dat, als de gemeente daar gaat uitdiepen tot 2.80 Meter, binnen zeer korten tijd die halve Rijnkade weder zal zijn afgeschoven naar dat ver diepte vaarwater van den Nieuwen Rijn. Nu kan men zeggen, dat de eigenaren van die oevergedeelten verplicht zijn om dien walkant te onderhouden, maar- particulieren kunnen eenmaal niet doen wat een publiek lichaam kan doen en wat de gemeente ook heeft moeten doen toen de provincie langs den Lagen Rijndijk het vaar water tot 2.80 Meter zeer kort onder den wal ging uitdiepen, tengevolge waarvan de beschoeiing, welke daar nog maar kortgeleden was aangebracht, weder vernieuwd moest worden. Spreker vreest, dat die particuliere eigenaren er niet toe zullen overgaan om daar weder een nieuwe beschoeiing aan te brengen, vooral niet omdat het zou moeten zijn een be schoeiing van bijzondere constructie, welke veel geld kost. En dat terwille van een algemeen belang, zooals het in In gekomen Stukken No. 158 wordt genoemd, doch dat door niemand op grond van cijfers kan worden aangewezen. Op grond van een en ander zou spreker dus bet College ernstig in overweging willen geven om het voorstel betref fende de uitdieping van den Nieuwen Rijn terug te nemen en alleen die plaatselijke werken te doen uitvoeren, welke absoluut noodzakelijk zijn. Wat betreft bet voorstel sub c, in zake de jaarlijksche uit voering van diepwerken, spreker kan niet anders dan zijn warme sympathie daarvoor uitspreken. Alleen zou hij willen vragen, of, aangezien in de laatste jaren op dit terrein veel werk achterwege gebleven is, zoodat op verschillende punten direct voorziening noodzakelijk is, het niet mogelijk zou zijn om voor het eerste jaar een hooger bedrag uit te trekken dan Burgemeester en Wethouders nu voorstellen. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders gaarne het uitvoerig betoog van den heer Wilbrink in druk voor zich zouden willen zien alvorens daarop te antwoorden. Zij zouden dan ook in staat zijn om daarover nog eens advies te vragen aan degenen, die hen voorlichten, en om deze hoogst gewichtige zaak nog eens a tête reposée te bezien. Misschien heeft de heer Wilbrink gelijk en zou het zonde van het geld zijn om het aan de voorgestelde diepwerken te besteden. Spreker stelt voor om de behandeling van de conclusiën sub b, c en d aan te houden tot een volgende vergadering en intusschen het door den heer Wilbrink ge sprokene te overwegen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten, de verdere behandeling van de conclusiën sub b, c en d van het voorstel van Bur gemeester en Wethouders aan te houden tot een volgende vergadering. De Voorzitter vraagt, of thans nog iemand iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer van Eck zegt, dat het riool van Oegstgeest aan de Zuid-Westzijde van den Rijnsburgerweg niet uitmondt in het riool op het Leidsche gebied, maar in een smalle sloot bij »Poroona". Het gevolg daarvan is, dat die sloot op den duur buitengewoon verontreinigd zal worden. Is deze toestand blijvend of tijdelijk en wat is de reden daarvan? De heer Mulder zal op deze vraag te gelegener tijd ant woorden. De heer van Stralen zegt vernomen te hebben, dat als opzichter bij de werkverschaffing aan den Hoogen Rijndijk een gepensionneerd opzichter van de gemeente is genomen, terwijl indertijd toegezegd was daarvoor een werkloos opzich ter te nemen, indien er geen van gemeentewege beschik baar was. Ook de Bond van Technici heeft er in een adres op gewezen, dat dit niet de juiste weg was. De heer Sanders zegt, dat er bij het begin van het werk geen werkloos technisch opzichter bij de Arbeidsbeurs was ingeschreven en er ook geen gemeentelijk opzichter beschik baar was. De tegenwoordige bleek toen de meest aangewezen persoon te zijn. De heer Dubbeldeman vraagt een spoedig praeadvies op het adres van de bewoners van de huizen van de bouwver- eeniging »Ons Doel". Het gaat over de hooge huren, welke voor de bewoners zeer bezwaarlijk zijn. De Voorzitter zegt op deze vraag niet dadelijk te kunnen antwoorden, daar het hier een zeer moeilijke quaestie betreft, welker oplossing noodwendig een behoorlijken tijd van voor bereiding vordert. De heer Dubbeldeman zegt, dat de Raad van de gestie van die bouwvereenigingen niets weet, maar Burgemeester en Wet houders kunnen er gemakkelijker achter komen dan een lid van den Raad. De Voorzitter antwoordt, dat Burgemeester en Wethou ders de huren ook hoog vinden, maar er is op het oogen- blik niets aan te doen. De bedoeling is een oplossing te vinden, maar dat is uiterst moeilijk en vordert, zooals ge zegd, veel tijd. De heer Dubbeldeman meent, dat het aldus zou kunnen gaan. Wanneer Burgemeester en Wethouders een onderzoek instellen, dan kunnen zij den Raad hunne bevindingen mede- deelen,en dan is het mogelijk, dat, als Burgemeester en Wet houders geen oplossing weten te vinden, enkelen in den Raad het wel weten. De Voorzitter kan zich hiermede niet vereenigen. Het uitbrengen van een praeadvies beteekent, dat Burgemeester en Wethouders met een concreet voorstel komen. Het gaat niet aan, dat Burgemeester en Wethouders tot den Raad komen met een stuk, waarin zij zeggenwij weten geen oplossing, maar laten wij er eens gezamenlijk over praten. De heer Dubbeldeman zegt, dat de Raad moeilijk zelf met een voorstel kan komen zoolang hij niet voldoende is ingelicht. Spreker neemt ook niet zoo onmiddellijk aan wat door die bewoners wordt gezegd, maar hij kan moeilijk bij die woning bouwvereniging aankloppen; die zou zeggenik heb niets met u te maken. Heel anders staat het voor Burgemeester en Wet houders; die hebben eenigszins zeggenschap hierin. De Voorzitter. Ja, als men het College noodig heeft! Het is heel gemakkelijk om een briefje te sturen, waarin medegedeeld wordt dat de huren te hoog zijn, maar de oplos sing is niet zoo gemakkelijk. De huurverlaging zou iets moeten beteekenen en wat men op dit stuk bijv. te Haarlem gedaan heeft, is eigenlijk geen oplossing; daarmede komt men niet verder. Daar gaat van de huren beneden ongeveer 6. niets af, en van de overige huren een dubbeltje. De heer Dubbeldeman wijst erop, dat te 's Gravenhage het onderwerp ook aan de orde geweest is en dat men daar de zaak wat breeder beeft opgevat. De Voorzitter deelt mede, dat door het gemeentebestuur van Amsterdam voor huurverlaging is toegestaan 80.000. Naar verhouding van de bevolking zou dat voor Leiden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 10