114
MAANDAG 13 JULI 1925.
Spreker acht deze verordening in geen enkel opzicht ideaal
en gelooft, dat zij in de praktijk ook tot onaangenaamheden
zal leiden. Er zijn voordeelen en ook nadeelen aan verbon
den en wanneer spreker die tegen elkander afweegt, dan komt
hij tot de slotsom, dat het in het belang van de kinderen is
om een dergelijke verordening in het leven te roepen, te
meer omdat het gaat om den tijd gedurende welken de kin
deren aan het ouderlijk oog onttrokken zijn. Het gaat om het
rooken op straat, en op straat zijn nu eenmaal niet altijd
de ouders bij de hand om het te kunnen contröieeren, en
er is dan ook alles voor te zeggen, dat dan de gemeente die
taak van de ouders min of meer overneemt.
Spreker is niet warm gestemd voor deze verordening, maar
de voordeelen afwegende tegenover de nadeelen komt hij tot
de slotsom, dat de Raad de verordening zal kunnen aan
vaarden.
De heer Zuidema heeft ernstig bezwaar tegen de voorgestelde
verordening. Hij erkent volkomen, dat door heel wat kinderen
misbruik wordt gemaakt van het rooken van sigaretten en
dat daaraan tal van bezwaren verbonden zijn, bijvoorbeeld
schade voor de gezondheid, het prikkelen tot verkeerde hande
lingen, het belemmeren van het geregeld leeren enz.
maar daaruit volgt voor hem nog niet, dat het de taak van
den Gemeenteraad is daartegen handelend op te treden en
een dergelijke verordening in het leven te roepen.
In 1922 is deze zaak in den Raad uitvoerig besproken.
Spreker verwijst naar hetgeen toen door de heeren de Lange
en Mulder is opgemerkt en vooral naar het zeer belangrijk
en zeer overtuigend betoog van wijlen Mr. van der Lip, die
op buitengewoon sterke gronden het maken van een verorde
ning als deze heeft bestreden. Waar dat betoog bij de stukken
isovergelegd, meentspreker meteen verwijzing ernaar te kunnen
volstaan.
Spreker zou iets gevoelen voor het denkbeeld, in een van
de adressen aan de hand gedaan indien dat althans uit
voerbaar was om namelijk de politie de bevoegdheid te
geven zelfstandig in te grijpen en te handelen, maar, waar
de zaak geheel naar den vorm moet worden behandeld en de
kinderen in aanraking met den rechter moeten worden gebracht,
acht hij het beter dien weg niet op te gaan. De verordening
zal trouwens in de practijk niet uitvoerbaar blijken, met het
gevolg, dat de politie, die thans reeds een aanfluiting voor
velen is men lette op de wedstrijden, welke men vaak ziet,
tusschen politie en voetballende jongens nog meer dan
thans reeds het geval is, haar prestige zal verliezen. Een politie
agent zal, een jongen ziende rooken, niet altijd een anderen
kant kunnen uitkijken en wel eens genoodzaakt zijn in te
grijpen, waardoor een wedstrijd tusschen hem en dien jongen
zal ontstaan, met de kans dat de agent het moet afleggen.
Op die manier wordt de eerbied voor de overheid verzwakt,
hetgeen van te meer beteekenis is, omdat er helaas ouders
zullen zijn, die hun kinderen sigaretten blijven geven en
zeggen: de politie verbiedt het rooken wel, maar ik heb
daartegen geen bezwaarDaaruit zullen conflicten voortkomen,
waarmede het belang der jeugd niet zal worden gediend.
Spreker sluit zich aan bij de verstandige opmerking, voor
komende in het adres eener oudercommissie, die het waar
schijnlijk anders bedoelt, maar die »beteugeling van het
rookverbod" vraagt.
De heer Knuttel zegt den vorigen keer te zijn teruggedeinsd
voor de mogelijkheid, dat vele jeugdige personen met den
strafrechter in aanraking zouden komen, maar, gezien het
feit, dat het misbruik maken van tabak onder kinderen beneden
de 14 jaar ongestoord voortgaat, en in aanmerking genomen,
dat het aantal gevallen, waarin kinderen met den strafrechter
in aanraking zullen komen, niet zoo groot zal zijn, zal hij
zijn stem geven aan deze verordening, temeer omdat daarvan
een sterke preventieve werking kan uitgaan. Er zal niet
alleen onder de kinderen meer vrees ontstaan om te rooken,
maar de ouders zullen ook een waarschuwing krijgen en nog
wel eens ernstig nadenken, alvorens hun kinderen tot het
rooken aan te moedigen. Hier heeft men weer een bewijs, hoe
noodig het kan zijn de kinderen tegen de ouders te beschermen.
Spreker concludeert dan ook, gezien de cijfers, welke deze
üudercommissiën geven, dat men het niet zonder dergelijke
verordening kan stellen. Ongecorrigeerd
De heer Spendel kan zich met het voorstel van de Com
missie voor de Strafverordeningen niet vereenigen.
In de eerste plaats gelooft spreker niet, dat de nieuwe
bepalingen in eenig opzicht een preventieve werking zullen
hebben. Eerder zullen zij aanleiding geven, dat kinderen er
een eer in zullen vinden en er een soort van sport van zullen
maken om de verordening te ontduiken, hetgeen voor de
politie veel last en moeite zal veroorzaken.
Het proces-verbaal, tegen een kind opgemaakt, zal moeten
leiden tot het in beslag nemen van het rookgerei, maar zal
men, als uitvloeisel daarvan, niet tevens moeten speuren
naar de herkomst der rookartikelen ten einde tevens den
verkooper te treffen?
Zeker, de verkooper is reeds strafbaar, maar men zal het
kind de pen op den neus zetten, opdat het mededeele, waar
vandaan het die rookartikelen heeft. Dat is geen manier van
doen; hetgeen daaruit kan voortspruiten is zeker niet in
overeenstemming met de opvoedkundige doeleinden, welke
men met dit voorstel voor oogen heeft. Leugen en bedrog
zullen hand in hand gaan.
Spreker koestert dan ook twijfel wat betreft de nuttige
werking der verordening; men zal niet verkrijgen een doel
matige beteugeling van het rooken door kinderen.
Verder ziet spreker in het voorgestelde een aanslag op het
recht van de ouders om hun kinderen het rooken toe te
staan, als zij termen daarvoor aanwezig achten. Men dwingt
hen zich aan te sluiten bij de hier verkondigde openbare
meening, dat rooken verderfelijk is, terwijl bij de deskun
digen dienaangaande geen overeenstemming bestaat. Wel
bestaat er overeenstemming wat betreft het te veel rooken,
maar dat geldt voor alles. Wanneer een ouder b.v. als
belooning aan zijn kind een sigaret geeft en daarbij de
matigheid betracht, dan zal de wetgever hem in dat recht
bekorten en zal de wetgever niet hem maar het kind straffen.
Dat gaat te ver; dit is een ontoelaatbare aanslag op het
recht van de ouders.
De verordening stelt zich op het standpunt, dat het ouderlijk
gezag ernstig tekortschiet. Dit moge bij enkelen het geval
zijn, spreker wenscht er niet toe mede te werken, dat deze
gedachte in een verordening wordt vastgelegd.
Ten slotte een argument, dat grond vindt in autoritaire
uitspraken. Immers, de wetgever stelt zich op het standpunt
het komt in alle wetten sterk uit dat, als men bepalingen
maakt tot het beschermen van het kind, men nooit het kind
zelf moet straffen. Dat standpunt lijkt spreker zoo juist, dat
hij daarin reeds een basis aanwezig acht om de verwerping
van deze verordening krachtig aan te bevelen.
Verder wil spreker een paar practische verklaringen vragen.
Volgens artikel 2bis is het verboden voor kinderen «sigaren
of sigaretten bij zich te hebben". Moet de politie datconsta-
teeren? Als zij vermoedt, dat een jongen met sigaren of
sigaretten in zijn zak loopt, moet zij dan vragen: hebt ge
sigaren of sigaretten in je zak?
De heer Heemskerk voegt spreker toe, dat dit geldt voor
het geval, dat een politieagent een jongen met sigaren of
sigaretten uit een winkel ziet komen. Spreker wijst er op,
dat dan de redactie eenigszins moet worden gewijzigd. De
woorden »bij zich te hebben" drukken dan de bedoeling niet
juist uit.
Vervolgens vraagt spreker hoe men zich de toepassing der
bepaling van arlikel II:
»De rechter kan de voorwerpen, den veroordeelde toebe-
hoorende, waarmede de overtreding is gepleegd, verbeurd
verklaren",
denkt. Hoe moet die verbeurdverklaring geschieden? Moet
de rechter er bij staan, als een jongen wordt bekeurd of
moet er een tusscbenpersoon zijn, die het recht heeft van
dien jongen dat gerei af te nemen? Anders begrijpt spreker
er niets van. De bepaling is zeer onduidelijk en daarom
vraagt hij eenige nadere verklaring.
De Voorztter wil het standpunt van de meerderheid der
Commissie voor de Strafverordeningen uiteenzetten. In het
algemeen is hij tegen dergelijke verordeningen, omdat men z.i.
de menschen zoo min mogelijk in hun vrijheid moet belemmeren,
maar reeds lang is erkend, dat het rooken van kinderen zulk
een omvang heeft aangenomen, dat het maken van een ver
ordening als deze gewenscht is. Reeds twee keer zijn stappen
in die richting gedaan: den eersten keer is een verordening
ongeveer gelijkluidend met deze, verworpen en is alleen het
verkoopen van tabak enz. aan kinderen strafbaar gesteld,
wat in de praktijk niets beteekent, omdat, als van een troep
jongens er tien zijn beneden de veertien jaar en slechts één de
veertien jaar gepasseerd is, deze laatste de sigaren of sigaretten
kan koopen en ronddeelen. Ook het verbod om tabak, sigaren
en sigaretten in het openbaar aan kinderen te verschaffen
kan niet helpen, want dan zullen de jongens wel zorgen ze
bij zich te hebben.
Spreker zal de zaak niet uit een hygiënisch oogpunt be
schouwen, omdat in dit opzicht de inzichten zich nog al eens
wijzigen, maar het kwaad heeft zoo grooten omvang aange
nomen, dat het karakter van de kinderen er door kan worden
bedorven, b.v. als zij er geld voor wegnemen, als anderszins.
Rooken is veel erger dan snoepen. Rooken op zich zelf is
niet verkeerd, maar het is noodzakelijk tegen te gaan, dat
kinderen van bijv. 8 jaar op straat loopen met een brandende
sigaar of sigaret. De ouders kunnen daartegen niet altijd
waken, want, als een jongen van 8 jaar op de Breestraat een
sigaret loopt te rooken, kunnen zijn ouders, als die b.v. in
het Kooipark wonen, onmogelijk daarop toezien.