MAANDAG 13 JUNI 1025. Ill
ring na afloop van de gedrukte agenda kan geschieden,
zooals de gewoonte is.
De Voorzitter antwoordt, dat hij geen brief van den heer
Sijtsma of iemand anders heeft gekregen, die tot den Raad
gericht was. Bij Burgemeester en Wethouders is ingekomen
een schrijven met eenige vragen, gericht tot het College, en
dit heeft daarop zeer beleefd geantwoord. Doch er is, zooals
gezegd, geen schrijven ingekomen, dat tot den Raad gericht was.
De heer Sijtsma begrijpt niet, waarom de Voorzitter in dit
geval dergelijke zaak anders aanpakt dan bij andere gele
genheden. Gedurende het zeer langdurig Raadslidmaatschap
van spreker, zijn vele malen op dezelfde wijze hier vragen
gesteld zonder dat daartegen bezwaar gemaakt is.
De Voorzitter ontkent dit. Het is nog nooit gebeurd.
Wel is het voorgekomen, dat aan het eind van de vergade
ring door Burgemeester en Wethouders werd medegedeeld,
dat zij ontvangen hadden eenige vragen, welke een lid zou
willen stellen, en zoo zou het ook nu weder kunnen gaan.
Spreker heeft nooit een brief, die tot Burgemeester en Wet
houders gericht was, als een als aan den Raad gericht stuk
aan dezen overgelegd. Dat kan hij niet doen.
Do heer Sijtsma zal dus straks aan den Raad verlof moeten
vragen, om een interpellatie tot het college te richten.
De heer Verweij zegt, dat het zijne bedoeling is om na
afhandeling der gedrukte agenda die vragen te stellen en hij
vraagt daartoe aan den Raad verlof.
Spreker heeft in deze vertrouwd op den heer Sijtsma, die
reeds zoovele jaren Raadslid is.
De Voorzitter zegt, dat hij in den Raad geen wanorde
kan dulden. Als men iets aan den Raad wil vragen, dan moet
men zich tot dezen wenden. In dit geval is het verzoek tot
Burgemeester en Wethouders gericht. Het is hier geen praat
college.
Spreker wil den heeren wel ter wille zijn en in plaats van
»Aan Burgemeester en Wethouders" lezen: »Aan den Raad
der Gemeente Leiden". De heeren zullen het antwoord op
hun vragen, indien de Raad tot het stellen daarvan verlof
verleent, te zijner tijd dan wel van het College van Burge
meester en Wethouders vernemen.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van een Commissaris der Gemeentelijke Bank
van Leening.
(Zie Ing. St. No. 159.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Sijtsma, Heemskerk,
Eikerbout en Kooistra het stembureau uit te maken.
Wordt benoemd met 19 stemmen de heer Mr. P. M.
Trapman; de heer Mr. A. W. J. van Vrijberghe de Coningh
verkreeg 2 stemmen, terwijl 7 biljetten in blanco waren.
II. Benoeming van een Stads-geneesheer voor het tijdvak
1 Juli 1925-1 Juli 1926.
(Zie Ing. St. No. 160.)
Wordt benoemd voor het tijdvak 1 Juli 1925—1 Juli 1926
met 26 stemmen de heer Dr. J. C. M. Timmermans; 2 bil
jetten waren in blanco.
(De heer Knuttel had de vergadering inmiddels tijdelijk
verlaten, terwijl de heer Groeneveld inmiddels ter vergadering
was gekomen).
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
III. Praeadvies op het verzoek van P. A. R. J. Bom, om
eervol ontslag als onderwijzer aan de school Maresingel B.
(Zie Ing. St. No. 161.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IV. Voorstel tot overname in eigendom en onderhoud bij
de gemeente van het perceel Groenoordstraat, Sectie K No.
3756 en het perceel Nic. Beetsstraat, Sectie O No. 1176 ged.
(Zie Ing. St. No. 162.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
V. Voorstel:
a. tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente
van eenige strooken grond en water, kad. bekend Sectie
K nis 568 t/m 581 ged.;
b. tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbreeding
van het zuidelijk gedeelte van de Driftstraat met bijbe-
hoorende slootdemping en rioleering.
(Zie Ing. St. No. 156.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Hamel wil iets zeggen in verband met de
verbreeding van de Driftstraat. Het is hem opgevallen, dat
in het rapport van den Directeur van Gemeentewerken sprake
is van een voorstel tot ruiling van een strookje grond, maar
het rapport van de Commissie van Fabricage spreekt daarvan
niet en het wordt in het voorstel van Burgemeester en Wet
houders niet overgenomen. Wel zeggen Burgemeester en
Wethouders aan het einde van de conclusie, dat zij in over
weging geven om overeenkomstig het voorstel van den Directeur
van Gemeentewerken te beslissen, maar er wordt niet duidelijk
weergegeven wat de Directeur heeft bedoeld en voorgesteld.
Verder wil spreker een inlichting vragen. Hij betreurt het
zeer, dat twee menschen niet willen medewerken, waardoor
de demping een weinig wordt onderbroken. Waar nu de
verdere demping te eeriiger tijd toch zal moeten plaats hebben,
wil men een beteren toestand daar krijgen, en spreker vreest
dat dan de kosten hooger zullen zijn, vraagt hij of het niet
mogelijk was geweest door meer overleg met die menschen
tot een gunstig resultaat te komen. De Direteur van Gemeente
werken spreekt van een som van 75.en daarin kan toch
geen onoverkomelijk bezwaar gelegen zijn. Misschien kan men
aanvoeren, dat er gevaar bestaat voor het scheppen van een
precedent, maar dan zou spreker van den Wethouder van Fabri
cage gaarne vernemen, of hij daarvoor eenige goede reden kan
opgeven.
Overigens kan spreker zich met het voorstel van Burge
meester en Wethouders zeer goed vereenigen.
De heer Schüller zegt, dat het hem eenigszins heeft
bevreemd, dat, terwijl de Commissie van Fabricage adviseert
niet tot de uitvoering van het werk over te gaan, alvorens
overeenstemming zal zijn verkregen met de eigenaren van
die twee huizen, Burgemeester en Wethouders toch voor
stellen het werk uit te voeren. In het midden van de Drift
straat zal dan als 't ware een kolk komen, welke dan zal
moeten worden omheind om ongelukken te voorkomen, terwijl
ook de ingang van die straat, waf den toestand daar betreft,
dezelfde blijft, omdat de sloot nog niet is onteigend. Spreker
geeft in overweging het advies van de Commissie van Fabri
cage te volgen.
De heer Oostdam zegt, dat toegeven aan het denkbeeld
van den heer Schüller tot bedenkelijke gevolgen zou kunnen
leiden, omdat dan één onwillig mensch de uitvoering van
een werk zou kunnen tegenhouden. Men moet zoo iemand
toonen, dat men zijn bezwaren ter zijde stelt en met het
werk doorgaat. De gemeente moet met het werk beginnen
en dan zal de betrokken persoon wel zien, dat hij eieren
voor zijn geld heeft te kiezen en moet medewerken.
De heer Mulder zegt, dat de Driftsloot moet worden ge
dempt en gedoleerd teneinde den omwonenden een behoorlijke
straat te verschaffen. Nu zijn er een paar onwillige menschen,
die in tegenstelling met de anderen, die hun eigen belang
inzien en de gemeente ter wille zijn, weigeren mee te werken.
Nu wil de allerlaatste van den Lagen Rijndijk af zijn grond
wel afstaan, mits hij aan den anderen kant een stuk grond
daarvoor in de plaats krijgt, maar dat zou een tamelijk groote
bevoorrechting zijn.
Gaat het aan om, terwijl de anderen zoo welwillend zijn,
om ten behoeve van dit werk den benoodigden grond gratis
af te staan, aan die twee anderen daarvoor schadeloosstelling
toe te kennen? Als men dit deed, dan zou het niet meer
dan billijk zijn, om ook dien anderen een schadeloosstelling
te geven.
Er is met die beide onwillige personen geconfereerd, maar
het heeft niet mogen baten het zijn twee stijfhoofdigen.
Burgemeester en Wethouders geven toe, dat men daar
nu een minder aangenamen toestand zal krijgen, maar de
schuld daarvan ligt niet bij Burgemeester en Wethouders
maar bij die twee personen, die misschien te laat zullen
inzien, dat zij zeer dwaas gedaan hebben met zich niet direct
bij de anderen aan te sluiten. Vandaag of morgen zullen zij,
als zij niet al te koppig blijven, wel komen met het verzoek
om het resteerende gedeelte te dempen.
Het zou iets anders zijn, wanneer aan de panden van die
menschen nadeel zou worden toegebracht door dit werkdan
zou er aanleiding zijn om te gaan praten over schadever-