HO
MAANDAG 13 JULI 1925.
De heer van Stralen zegt zijn stem aan de motie van
den heer Knuttel te zullen geven, omdat daarin wordt uitge
sproken wat zijn meening ten opzichte van de transport
arbeiders is. Spreker heeft zelf niet een voorstel in dien
geest willen doen, omdat na voorafgegane besprekingen over
eenstemming ten aanzien van deze zaak was verkregen en
hij, wat de transportarbeiders betreft, de kwestie nog even
wilde aanzien, aangezien deze groep thans niet zonder steun is.
De heer Elkerbout vraagt, of, in geval de motie mocht
worden aangenomen, het door den Voorzitter zooeven mede
gedeelde, te niet gedaan wordt.
De Voorzitter herhaalt, dat men ons staatsrecht zuiver
moet houden. Het is een zaak, behoorende tot de Compe
tentie van Burgemeester en Wethouders, die het College naar
zijn beste weten uitvoert. Spreekt de Raad een wensch uit,
dan kunnen Burgemeester en Wethouders daaraan gevolg
geven of niet; doen zij het niet, dan kunnen de Raadsleden
hen daarover in den Raad interpelleeren. Dat is het zuivere
standpunt van de wetgeving hier te lande. Was dat zoo niet,
dan had men geen College van Burgemeester en Wethou
ders noodig.
Burgemeester en Wethouders stellen de uitvoering van den
genomen maatregel, wat de bouwvakarbeiders en de stuka
doors, die een onvoldoend gemiddeld loon hebben, betreft,
uit totdat naar hun meening voor die groepen de crisis
voorbij zal zijn.
De heer Baart moet nog iets zeggen naar aanleiding van
de mededeeling van den Voorzitter, dat de Commissie van
Steunverleening in al deze zaken is gehoord.
Op 27 Mei 1925 is een schrijven van Burgemeester en
Wethouders gezonden aan de Oommissie, maar de Commis
sie heeft dit nooit gezien. Er is dus geen sprake van, dat
de Commissie volkomen in kennis gesteld is met het feit,
dat bedoelde groepen definitief afgevoerd zouden worden.
Men kan dus niet zeggen, dat de Commissie daarover ge
hoord is.
Het was noodig geweest, dat in de Commissie of in de
subcommissie de gegevens ter sprake waren gekomen, die
noodig waren om te beoordeelen, of het nu de tijd was om
de arbeiders af te voeren.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders
niet besloten hebben dan na ingewonnen advies van de Com
missie. Zij hadden er 4 weken eerder toe kunnen overgaan
en men kan dus niet zeggen, dat zij overhaast te werk zijn
gegaan.
In de Commissie waren 2 leden er tegen; alle andere
waren daarvoor; en als de heer Baart daarover klachten heeft,
dan moet hij die in de Commissie tor sprake brengen.
De heer Baart zegt, dat er leden van de Commissie ge
weest zijn, waarvan spreker weet dat zij voorgestemd hebben
vóór het afvoeren van groepen met de gedachte, dat die
afvoering niet vóór 1 Januari 1926 zou plaats hebben. Zij
verkeerden zelfs in de overtuiging, dat daartoe de toezeg
ging gedaan was. Zij dachten dus, dat het wel zoo'n vaart
niet zou loopen. Deze menschen dachten niet, dat er van defi
nitieve afvoering voorloopig sprake zou zijn, echter is het
voor dezen een les om in 't vervolg niet te veel waarde te
hechten aan datgene, wat door den voorzitter van deze Com
missie wordt medegedeeld, en spreker verwacht nu, dat deze
personen hebben geleerd.
De Voorzitter acht dit geheel buiten de orde.
Of er leden van de Commissie geweest zijn, die hun stem
uitgebracht hebben op een andere wijze dan zij eigenlijk be
doelden, weet spreker niet. Dat zou de heer Baart in de
Commissie ter sprake kunnen brengen.
De heer van der Reijden acht de welwillende houding van
Burgemeester en Wethouders tegenover de bouwvakarbeiders
zoo correct, dat de motie overbodig te achten is. De heer van
Stralen zegt zelf, dat de transportarbeiders vooreerst niet
getroffen zullen worden door dezen maatregel, omdat zij nog
kunnen trekken uit de werkloozenkas, en daaruit blijkt dus,
dat het nu nog niet de tijd is om daarover te spreken. De
Voorzitter heeft dan ook gezegd, dat, wanneer de omstan
digheden het noodig mochten maken, die zaak toch weder
aan de orde zal komen.
Spreker zal dus tegen de motie stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Knuttel wordt met 20 tegen 8
stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Meijnen, Mulder, Reimeringer,
Eikerbout, Witmans, Bergers, van Hamel, van Rosmalen,
Wilmer, van der Reijden, Huurman, Splinter, Coster, Eerd-
mans, Deumer, Zuidema, Spendel, Sijtsma, Heemskerk en
Oostdam.
Vóór stemmen: de heeren Kooistra, Knuttel, Schüller, van
Eek, Verweij, Dubbeldeman, Baart en van Stralen.
(De heeren Huurman en Splinter waren inmiddels ter ver
gadering gekomen.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten
de beide adressen in handen van Burgemeester en Wet
houders te stellen ter afdoening.
6°. Verzoek van A. van der Kwast e. a., allen bewoners
en neringdoenden in de Janvossensteeg, om niet over te gaan
tot verlegging van de Janvossenbrug.
Zal worden behandeld bij punt 12 der agenda.
7°. Verzoek van den heer Wilbrink om punt 12, sub bc
en d van de Raadsagenda tot een volgende vergadering aan
te houden.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Wilbrink dooreen
begrafenis verhinderd is aanwezig te zijn en dat genoemd
lid meent te kunnen aantoonen, dat hetgeen de Kamer van
Koophandel wenscht, ook op een andere wijze en met zeer
geringe kosten kan worden verkregen.
Hij geeft in overweging aan dit verzoek te voldoen, omdat
het wel interessant zal zijn dat betoog van den heer Wilbrink
aan te hooren.
De heer van Hamel geeft in overweging ook punt a van
het voorstel aan te houden.
De Voorzitter antwoordt, dat punt a geheel op zich zelf
staat.
De heer Huurman zou, in verband met de omstandigheid
dat de Raadsleden slechts weinig tijd hebben gehad om zich
behoorlijk in deze zaak in te werken eerst Woensdag
avond zijn de stukken rondgezonden willen voorstellen
het geheele punt 12 tot een volgende vergadering aan te
houden.
De Voorzitter geeft den heer Huurman in overweging
zijn voorstel in te dienen, zoodra men tot de behandeling
van punt 12 zal zijn genaderd.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten punt 12, sub
c en d van de agenda aan te houden tot een volgende
vergadering.
8°. Advies van de Gezondheidscommissie op de ontwerp
verordening tot wijziging van die tot beteugeling van het
gebruik van tabak door kinderen.
Dit advies luidt als volgt:
Leiden, den 12en Juli 1925.
De Gezondheidscommissie heeft de eer U in antwoord op
Uw nevenvermeld schrijven mede te deelen, dat zij, hoezeer
ook de consequenties van strafrechtelijken aard vreezende,
zich genoodzaakt ziet een gunstig advies uit te brengen op
de bedoelde wijziging van de Verordening tot beteugeling van
het gebruik van tabak door kinderen. De Commissie wenscht
hierbij te stipuleeren, dat zij aldus adviseert, slechts door zich
op hetstandpunt te stellen van bevordering der Volksgezondheid.
Namens de Commissie voornoemd,
P. C. Flu, Voorzitter.
J. R. F. Rassers, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders te Leiden.
Zal worden behandeld bij punt 11 der agenda.
De Voorzitter deelt ten slotte nog mede, dat de Leidsche
Duinwater Maatschappij weder een openbaar drinkfontein aan
de gemeente heeft aangeboden.
De fontein zal worden geplaatst op het onlangs door de
gemeente aangekocht terrein van het nieuwe politieposthuis
nabij de Wilhelminabrug.
Aan de Leidsche Duinwater Maatschappij is door Burge
meester en Wethouders dank betuigd voor haar geschenk.
(Teekenen van instemming).
De heer Sijtsma zegt, dat hij Burgemeester en Wethou
ders een drietal vragen heeft toegezonden, waarop zij een
antwoord teruggestuurd hebben, maar spreker wil weten,
waarom de beantwoording dier vragen niet in deze vergade-