MAANDAG 13 JULI 1925. 117 straat met vrucht hebben doorloopen, moeten die kinderen worden toegelaten en mag er niet worden gezegd, dat die kinderen twee jaar teruggezet moeten worden. Men maakt het anders den ouders onmogelijk hun kinderen die opleiding te geven, welke zij voor dezen wenschelijk achten en waar voor zij de kosten willen betalen. Dat antwoord had dus niet gegeven mogen worden, tenzij medegedeeld kan worden, dat die kinderen voor de opleidingsschool ongeschikt waren ol dat er geen plaats meer was. In dit laatste geval dienen Burgemeester en Wethouders maatregelen te nemen ter voorziening in de noodige plaatsruimte. Het gevolg van het gebeurde kan nu zijn, dat de betrokken ouders voor hun kinderen plaatsing verzoeken op een bijzondere school, waar dezen ongetwijfeld wel kunnen worden opgenomen, of, als zij daartegen bezwaar hebben, genoodzaakt worden hun kinderen een opleiding te doen geven, welke zij voor dezen niet gewenscht achten. Door het hoofd der school is spreker medegedeeld, dat die kinderen een rapport hadden mee gekregen, dat zij met vrucht de school hadden doorloopen en geschikt waren om de zesde klasse der opleidingsschool te volgen. De andere vragen luiden: „Zoo deze vraag bevestigend zal moeten beantwoord worden, wat is dan de reden geweest van deze ongewone en ons inziens ongewenschte wijze van handelen?" „Is het Burgemeester en Wethouders bekend, dat het hoofd van genoemde opleidingsschool aan het betrokken hoofd heeft verklaard, dat plaatsing in de zesde klasse wel zou gaan, wanneer het niet een zevental, maar slechts twee leerlingen betrof en aan de betrokken ouders dat bij loting maar moest worden uitgemaakt wie van de zeven de twee gelukkigen mochten zijn?" »Zijn Burgemeester en Wethouders niet met ondergeteeken- deu van oordeel, dat in gevallen als hier genoemd, opneming in de zesde klasse der opleidingsschool behoort plaats te hebben, en zoo ja, zijn zij dan bereid maatregelen te treffen, dat de bedoelde zeven leerlingen alsnog worden toegelaten?" Wanneer 7 leerlingen geschikt waren om die klasse te volgen, dan moeten niet bij wijze van loting 5 daarvan buitengesloten worden. Dat zou al zeer absurd zijn. Wanneer de leerlingen daarvoor geschikt zijn en de ouders wenschen die opleiding voor hunne kinderen en de inrichting van ouderwijs is daarvoor beschikbaar, dan moet men ook een middel kunnen vinden om die leerlingen te plaatsen. Spreker zou dan ook gaarne vernemen, waarom het niet geschied is. De heer Meijnen kan mededeelen, dat het geval hem bekend is en dat er ook reeds meer dan één gesprek over gevoerd is. Toch zijn er in het complex van vragen van de heeren Sijtsma en Verweij enkele factoren, welke spreker niet bekend zijn in die mate, dat hij zich nu in staat zou achten om daarop het antwoord te geven, dat gegeven moet worden. Spreker is dus bereid op de gestelde vragen te antwoorden in de volgende vergadering van den Baad. De Voorzitter zegt, dat dan de interpellatie van de heeren Sijtsma en Verweij zal geplaatst worden op de agenda van de volgende Raadsvergadering. De heer Verweij vraagt, of dat nog lang zal duren. Voor komen moet worden, dat de kinderen, waarom het gaat, daar van nadeel zullen ondervinden. De Voorzitter wijst er op, dat het door de heeren Sijtsma en Verweij tot Burgemeester en Wethouders gericht verzoek eerst hedenmorgen te 11 uur bij het College is ingekomen. Van de zijde van den Raad wordt bezwaar gemaakt, als de Inge komen Stukken een vijftal dagen vóór de Raadsvergadering worden gepubliceerd, maar Burgemeester en Wethouders krijgen in vele gevallen adressen of geschriften eerst op het nippertje, Zaterdagmiddag of Maandagmorgen. Ook gebeurt het wel, dat zij inkomen één uur vóórdat spreker in de Raads vergadering komt. De heer Verweij zegt, dat hij van deze zaak eerst van Zatermiddag af weet. De Voorzitter vraagt, hoe men dan kan willen, dat de heer Meijnen nu al geheel op de hoogte is. De heer Verweij meent, dat de heer Meijnen seder 23 Juni ervan af weet. De Voorzitter zegt, dat de heer Meijnen in zijn recht is, wanneer hij de zaak wil uitstellen, omdat hij nu niet be hoorlijk op de vragen kan antwoorden. De heer Meijnen geeft te kennen, dat het lot van deze kinderen niet zal afhangen van den datum van de volgende Raadsvergadering. Ook in deze zaak zal behoorlijk gehandeld worden. De Voorzitter vraagt, of iemand nog iets in bet belang van de gemeente in het midden te brengen heeft. De heer Witmans brengt het geval ter sprake, hetwelk hem ter oore gekomen is, dat bezoekers van het nieuwe terras van »Zomerzorg'' vóór 12 uur des middags op Zondag morgen geen koffie konden krijgen, omdat de politie levering van consumptie vóór dat uur verboden had. De Voorzitter verklaart daarvan niets te weten. Het ware gewenscht geweest, dat de betrokken persoon aan spreker een brief had geschreven om inlichtingen. Hoe zou spreker hiervan onvoorbereid kunnen weten? De heer Witmans zegt, dat zijne bedoeling is om te weten te komen, of er hier ter stede een verordening bestaat, vol gens welke het verboden is om op Zondagmorgen vóór 12 uur iets te gebruiken op het terras van een café. De Voorzitter zegt, dat hij, als de betrokken persoon aan hem schrijft, een onderzoek zal instellen, maar spreker kan niet op dit oogenblik antwoorden op de vraag, waarom iemand op Zondagmorgen niet een kop koffie op het terras van een café heeft kunnen krijgen. De heer Witmans zegt niet het oog te hebben op een bepaald persoon. Hij heeft gevraagd, of een dergelijke ver ordening in de gemeente Leiden geldt. De Voorzitter antwoordt, dat dit verband zou kunnen houden met de uitvoering van de Zondagswet, die gebiedt, dat de deuren gesloten zijn, maar een verordeningwaarbij iets dergelijks vei boden wordt, is hem niet bekend. De heer Schüller zegt eenige Raadsvergaderingen terug te hebben gesproken over de slechte bestrating tusschen de tramrails; er is toen beloofd, dat men er zijn aandacht aan zou wijden, maar tot dusverre heeft hij niet gemerkt, dat er iets aan wordt gedaan. Gezien de steenen, welke bij de Hoogewoerd liggen, zal deze blijkbaar herstraat worden. Ter voorkoming van ongelukken is het gewenscht de bestrating tusschen de rails in orde te houden, want Zaterdag j.l. zag spreker nog iemand vallen tengevolge van de slechte be- stating tusschen de rails. Kan de gemeente geei;straatmakers missen, dan vestigt spreker er de aandacht op, dat er'nog vier aan de Arbeidsbeurs staan ingeschreven. De heer Mulder antwoordt, dat de heer Schüller vermoedelijk iedere vergadering over de bestrating kan klagen, maar dat hij niet mag zeggen, dat er niets aan gedaan wordt, aangezien de heeren kunnen zien, dat er tusschen en bij de rails geregeld aan de bestrating wordt gewerkt. Deze wordt daar zoo goed mogelijk in orde gehouden. Waarom zou de gemeente dat niet doen Het kost haar niets. Men kan echter wel aan den gang blijven, want vandaag herstraat men en morgen komt er een vrachtauto over die auto's rijden liefst op of naast de rails, zoodat men den vroegeren toestand weer terug heeft. Over die vier straatmakers aan de Arbeidsbeurs zal spreker maar niets zeggen. De heer Schüller zegt gezien le hebben, dat men ergens aan het werk was en een kuil, welke ongeveer tien meter verder lag, niet herstelde. De opzichter had, nu de straatmakers zoo dicht daarbij werkzaam waren, deze kuil behooren te laten herstellen. Het is de taak van den opzichter om op dergelijke slechte bestratingen te letten en in het belang der veiligheid deze te laten herstellen; het gaat niet aan om de straatmakers daar de schuld van te geven, zooals dit in een vorige vergadering gedaan werd. De heer Mulder antwoordt, dat hij niet aan de straat makers de schuld heeft gegeven. De heer Baart zegt, dat eenigen tijd geleden in een ver gadering van het georganiseerd overleg de arbeidsvoorwaar den voor het brandweerpersoneel zijn behandeld, en vraagt, of verwacht kan worden, dat de Raad spoedig in de gelegen heid zal worden gesteld in deze een beslissing te nemen. De Voorzitter antwoordt voornemens te zijn deze zaak aanstaanden Donderdag in de vergadering van Burgemeester en Wethouders te bespreken. Het georganiseerd overleg heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders afgewezen. Het is nu wel gemakkelijk iets af te breken, maar iets op te bouwen is niet zoo gemakkelijk. Spreker meent, dat de Algemeene Werkliedencommissie door haar afwijzend advies de brandwachts geen dienst heeft bewezen. Hij weet thans geen andere oplossing dan of de zaak ongewijzigd te laten 5f met een voorstel te komen, dat ingaat tegen den wensch van het georganiseerd overleg. Intusschen de vergadering van Donderdag kan allicht raad schaffen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 11