106 MAANDAG 29 JUNI 1925. hetgeen hij vooral hieruit afleidt, dat spreker niet weet of het een roetplaag is dan wel een stofplaag of aschplaag dat daarvan geen sprake is. Het is veel erger dan spreker het hier heeft voorgesteld. Spreker heeft niet laten onderzoeken, wat het eigenlijk is. In elk geval kan gesproken worden van een vuile, scherpe, onaangename massa, die er zwart uitziet; den eenen keer is de kleur donkerder dan den anderen keer; er zit blijkbaar veel roet in en ook gruis of zoo iets. Onverschillig hoe de naam ook is, het is in elk geval een zeer hinderlijk iets. Het doet spreker genoegen, dat Burgemeester en Wethou ders aan deze zaak aandacht hebben geschonken en dat maatregelen genomen worden om aan het ongerief een einde te maken. Spreker hoopt, dat het beoogde doel zal bereikt worden, hoewel hij het eenigszins betwijfelt, aangezien de Wethouder zegt, dat het iets is van den allerlaatsten tijd. Dat is niet het geval. Het is iets wat zeker wel een jaar geduurd heeft maar in den laatsten tijd verergerd is. Dus wanneer de Wethouder meent, dat de zaak in orde is als men weder komt op het punt, waar men eenige weken geleden was, dan moet spreker dat betwijfelen. Voor het oogenblik zal spreker volstaan met den Wethouder dank te zeggen voor zijn antwoord en zal hij afwachten het resultaat van de in uitzicht gestelde maatregelen. De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten en vraagt, of iemand nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen heeft. De heer Coster wil in herinnering brengen de ontsporing van de tram op de Blauwpoortsbrug, welke een gevolg ge weest is hiervan, dat de tram in de bocht te veel vaart moet nemen om zonder stroom de brug te kunnen passeeren. Spreker vraagt, of Burgemeester en Wethouders bereid zijn om in overleg te treden met de tr;amdirectie over de vraag, of het mogelijk is een stroomdraad aan te brengen over het open gedeelte der brug, zoodat ongelukken, als zich nu een voorgedaan heeft, voortaan vermeden zullen worden. Verder zou spreker willen vernemen, met hoevele volg- wagens de electrische tram door de stad mag rijden. De Voorzitter deelt mede, dat het College de opmerking van den heer Coster ter kennis van de tramdirectie zal brengen. Wat aangaat de vraag van den heer Coster betreffende het aantal bijwagens, het is een intercommunale tramlijn en daaromtrent heeft het gemeentebestuur geenerlei bevoegdheid. De heer Mulder zegt, dat op den Zondagavond, toen het rampje op de Blauwpoortsbrug geschied was, een van de directeuren der tramwegmaatschappij, die ter plaatse aanwezig was, hem heeft medegedeeld, dat hij juist bezig was om maatregelen te treffen, dat de tram met geleiding over de brug zou gaan. Het plan bestond dus reeds om die voorziening aan te brengen. De heer Spendel heeft bij een bezoek in den laatsten tijd aan den Hijnsburgerweg bemerkt, dat er een leemte is in de verordening op het Rijden. Spreker is er getuige van geweest, dat, terwijl er een tram uit Lisse aankwam en de menschen daar uitstapten, een auto, welke van de Posthofbrug kwam, in volle vaart daarlangs reed, waardoor die menschen gevaar liepen ondersteboven te worden gereden. Spreker geeft Burgemeester en Wethouders in overweging het daarheen te leiden, dat de verordening op het Rijden in dien zin wordt gewijzigd, dat in dien ongewenschten toestand wordt voorzien. Spreker vernam van de politie, dat thans geen bepalingen bestaan, die dat snelle rijden ter plaatse verbieden. De heer Bergers vraagt, of Burgemeester en Wethouders, nu dat stuk sloot aan den Rijnsburgerweg zal worden ge dempt en daarvoor zand zal worden aangevoerd, ingeval het droog weer mocht zijn, in de straten, liggende tusschen de plaats, waar dat zand zal worden gelost, en den Rijnsburger weg, den sproeiwagen een keer meer te laten rijden, omdat 'vooral de winkeliers van dat wegwaaiende zand veel overlast hebbenhet vleesch en de andere waren zitten met zand. De heer Mulder erkent, dat die winkeliers van dat zand eenigen last ondervinden, maar hij vraagt wat daartegen te doen is. Vooreerst beteekent het niets, dat de sproeiwagen, die een minimale hoeveelheid water uitgooit, een keer meer langs de straten rijdt, maar bovendien kan niet den geheelen dag een sproeiwagen rijden tusschen de Beestenmarkt en den Rijns burgerweg, het drukste gedeelte van de stad. De menschen moeten niet zoo krenterig en zeurig zijn en zich meer aan passen aan de omstandigheden. De heer Knuttel zegt, dat hem een klacht heeft bereikt, dat de bewoners van het Tehuis voor Onbehuisden aan de Agnietenstraat veel last hebben van ongedierte, en vraagt, of Burgemeester en Wethouders dat gebouw niet kunnen laten zuiveren. De Voorzitter zegt het te zullen noteeren. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werd nog behandeld een interpellatie van den heer Zuidema in zake den last en hinder van roet uit de Lichtfabrieken en de Vuilverbranding (blz. 105). Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 12