MAANDAG 29 JUNI 1925.
105
Stralen, Kooistra, mevrouw Dietrich—de Rooy, de heeren
Sehüller, Witmans, Knuttel en van Eek.
Het voorstel van mevrouw van Itallievan Embden en den
heer Sijtsma wordt vervolgens met 25 tegen 4 stemmen ver
worpen.
Tegen stemmen: de heeren Coster, Spendel, Deumer, Dub-
beldeman, Bergers, Zuidema, Verwey, Oostdam, Wilbrink,
Heemskerk, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, van Hamel,
van Stralen, Kooistra, van Rosmalen, Sehüller, van der Reijden,
Huurman, Knuttel, Splinter, Wilmer en van Eek.
Vóór stemmen: de heer Sijtsma, de dames van Itallievan
Embden en Dietrich—de Rooy en de heer Witmans.
XXV. Voorstel tot aanvaarding van de voorwaarden, waar
onder het Hoogheemraadschap Rijnland vergunning heelt ver
leend tot het loozen van rioolstoffen in de Slaag- of Stink
sloot en tot het doen aanvangen van den aanleg der centrale
rioleering, tevens praeadvies op het voorstel-Knutte), om de
rioleering der wijken 1 en IV dadelijk ter hand te nemen.
(Zie ing. St. No. 153.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schüller zegt, dat uit de stukken blijkt, dat
Burgemeester en Wethouders een eigenaardigen draai hebben
genomen. In het stuk van 22 October 1923 zeggen zij zeer
positief met de Commissie van Fabricage en met den Direc
teur van Gemeentewerken van oordeel te zijn, dat de wijken
1 en IV het eerst in aanmerking komen om te worden aan
gesloten aan het noordelijk pompstation en dat rioleering dier
wijken niet achterwege kan blijven. Bovendien brengen zij die
kwestie in verband met den particulieren woningbouw en
zeggen zij, dat, als de rioleering niet tot stand komt, de
particulieren in die wijken niet zullen gaan bouwen, door de
verplichting tot het plaatsen van beerputten.
In de vergadering, waarin de heer van den Steen van
Ommeren heeft gesproken, heeft deze op een vraag van den
heer Spendel geantwoord: »Men moet beginnen met het
Noordelijke gemaal te bouwen met afvoerleiding lot de Slaagh
en met tenminste één aanvoerleiding, dit is het minimum, dat
altijd noodig is."
Als daar eenmaal een afvoerleiding is gemaakt en nog niet
aan de rioleering is begonnen, dan ligt de geheele zaak daar,
totdat Burgemeester en Wethouders met voorstellen komen.
In dezelfde Raadsvergadering heeft de Voorzitter mede
gedeeld, dat Burgemeester en Wethouders het volgend jaar
zouden komen met een voorstel om op de gewone begrooting
voor 1924 gelden uit te trekken voor de rioleering van wijk I
tegelijk met de uitvoering van het pompstation, waarna aan
de beurt zou komen de rioleering van wijk IV.
Volgens hetgeen thans medegedeeld wordt, zullen eerst bij
de begrooting voor 1927 gelden voor de rioleering van wijk
aangevraagd worden.
De Voorzitter zegt, dat men toch uit de Stukken heelt
kunnen zien, welke moeilijkheden het gemeentebestuur onder
vonden heeft. Burgemeester en Wethouders zijn niet eerder
met dit voorstel kunnen komen; men moest toch eerst toe
stemming van Rijnland hebben.
De heer Schüller antwoordt, dat het niet gaat over de
uitvoering van het werk in wijk I, maar over het uittrekken
van het bedrag voor wijk IV, daar volgens Burgemeester en
Wethouders ook in die wijk de toestand onhoudbaar is.
De heer Knuttel meent, nu zijn naam in Stuk No. 153
genoemd wordt, al was het slechts fatsoenshalve, iets over
deze aangelegenheid te moeten zeggen.
Spreker heeft indertijd zijn voorstel, om reeds aanstonds
de rioleering der vakken I en IV ter hand te nemen, gedaan
in het belang van de werkverschaffing, mede in plaats van
de voorgestelde werkverschaffing door demping van de Mare,
maar het geheele systeem van werkverschaffing, waarin dat
paste, is alweder lang achter den rug, en het voorstel heeft
in dit verband zijn beteekenis vrijwel verloren.
Wat de zaak zelf aangaat, spreker begrijpt, dat er zeer vele
moeilijkheden zijn geweest, maar hij begrijpt niet, dat Rijnland
zoovele moeilijkheden gemaakt heeft, want het gemeenteriool
loost al op Rijnland's boezem.
Het heeft spreker teleurgesteld, dat eerst in 1927 begonnen
zal kunnen worden aan de rioleering van vak I. Er wordt
gezegd: eerst moet het pompstation klaar zijn; maar spreker
begrijpt niet, dat het zoo lang duurt.
De beraadslaging wordt gesloten en vervolgens zonder
hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter stelt alsnu den heer Zuidema in de ge
legenheid tot Burgemeester en Wethouders de volgende
vragen te richten:
1. Is het Burgemeester en Wethouders bekend, dat het roet,
afkomstig van de Gemeentelijke Lichtfabrieken of van de Ge
meentelijke Vuilverbranding aan tal van ingezetenen zeer veel
last en hinder veroorzaakt en dat geheele wijken van deze
roetplaag de onaangename en nadeelige gevolgen ondervinden?
2. Zijn Burgemeester en Wethouders niet van oordeel, dat
deze roetplaag voor vele ingezetenen niet alleen hoogst on
aangenaam is, maar dat zij ook in hooge mate schadelijk
moet worden geacht voor de volksgezondheid?
3. Zijn Burgemeester en Wethouders bereid medetedeelen
of zij maatregelen hebben genomen of zullen nemen, en
indien ja, welke, om aan dezen onhoudbaren toestand defini
tief een einde te maken?
waartoe de Raad hem in den aanvang der zitting verlof
heeft verleend.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zuidema weet niet, of gesproken moet worden van
een roetplaag dan wel van een stofplaag of aschplaag, maar
in elk geval worden geheele wijken op buitengewoon onaan
gename wijze gehinderd door hetgeen uit den schoorsteen
van de Lichtfabrieken of van de vuilverbranding te voor
schijn komt.
Eenige jaren geleden heeft mevrouw van Itallievan Embden
deze zaak besproken en sedert zijn door Burgemeester en
Wethouders maatregelen genomen om het euvel te verhelpen.
Die maatregelen zijn echter niet afdoende geweest. Spreker
woont in die wijk en kan dus uit ervaring spreken. Het is
heel veel dagen niet mogelijk daar een raam open te hebben
en, zelfs als men alle ramen gesloten houdt, treft men overal
in huis die harde prikkelende stof aan, welke als een fijne
sneeuwjacht neervalt. Het> is buitengewoon onaangenaam, te
meer omdat voor hen, die een tuintje hebben, ook het genot
daarvan wordt weggenomen.
Er komt bij, dat in vele arbeidersgezinnen de wasch nog
aan huis wordt behandeld, en als men nu in aanmerking
neemt, dat die wasch buiten moet worden gedroogd, begrijpt
men, welke nadeelige gevolgen die neervallende stof kan
hebben.
Het is voortdurend hinderlijk, maar .vooral den laatsten
tijd is het heel erg. Daarom heeft spreker gevraagd of Burge
meester en Wethouders niet van meening zijn, dat het neer
vallen van dat stof niet alleen lastig is voor de omwonenden,
maar ook schadelijk voor de gezondheid. Die vraag behoeft
verder niet veel toelichting. Als men ziet, hoe de mensehen
telkens de hand naar hun oogen brengen om er een stuk
asch of roet uit te wrijven, spreekt het van zelf, dat dat
hinderlijk moet zijn. Het kan ook niet uitblijven, dat de
ademhalingsorganen door die stof worden aangetast.
Spreker zou van Burgemeester en Wethouders gaarne ver
nemen, of zij reeds maatregelen hebben genomen of voor
nemens zijn die te nemen tot het treffen van een afdoende
voorziening en zoo ja, welke. In den Haag, waar men bezig
is met de vuilverbranding, heeft men, zooals de bladen melden,
een systeem, waardoor volgens de deskundigen de overlast
voor de omwonenden wordt opgeheven.
De heer Sanders herinnert er aan, dat de kwestie van de
aschplaag reeds enkele jaren geleden door Mevrouw van
Itallievan Embden in den Raad ter sprake is gebracht en
dit tengevolge heeft gehad, dat de directie van de lichtfabrieken
een toestel van vrij ingewikkelde constructie op de ketels
heeft geplaatst, waardoor de aschplaag geheel en al is opge
houden. Althans is na dien tijd noch bij spreker, noch in den
Raad, noch ergens anders een klacht over die plaag vernomen.
Nu is onlangs als gevolg van de groote slijtage, waaraan het
toestel onderhevig is, dit buiten werking gesteld moeten
worden om te worden gerepareerd. Die reparatie is niet af
doende gebleken, zoodat een dag of acht geleden het toestel
opnieuw buiten werking is gesteld om een afdoende reparatie
te ondergaan. Die reparatie zal waarschijnlijk aan het einde
van deze week gereed zijn en dan zullen de omwonenden
ongetwijfeld geen last meer van die asch hebben, evenmin
als dat het geval was, toen het toestel goed functionneerde.
Ten slotte wil spreker nog doen opmerken, dat de klachten
van den heer Zuidema vermoedelijk als eenigermate over
dreven moeten worden beschouwd, want terwijl asch en roet
gemakkelijk zijn te onderscheiden, blijkt uit de mededeelingen
van den heer Zuidema, dat hij niet heeft kunnen ontdekken
of men met asch dan wel met roet te doen had. De laatste
veertien dagen zijn er echter inderdaad klachten gekomen,
maar daaraan zal, zooals spreker zeide, spoedig worden tegemoet
gekomen.
De heer Zuidema zegt naar aanleiding van de uitlating
van den Wethouder, dat sprekers klachten overdreven zijn,