MAANDAG 25 MEI 1925. 81 tijd is geweest, dit den ambtenaren en werklieden, in dienst van de gemeente en haar bedrijven, meer werd gegeven dan hun door de betrokken colleges was toegekend. Daarvoor hebben natuurlijk redenen bestaan, maar nu is in dit opzicht de toestand eenigszins veranderd, want men is den laatsten tijd een klein beetje, doch in een snel tempo, naar den reactionnairen hoek gegaan. Burgemeester en Wethouders zeggen dan ook zich er over te verwonderen, dat een dergelijk verzoek als van de afdeeling Leiden van den Bond van Personeel in Overheidsdienst tot hen is gericht, tnaar men moet begrijpen, dat voor het los en tijdelijk dienst personeel de arbeidsvoorwaarden moeten gelden, welke bestonden op het oogenblik, dat dat personeel in dienst trad bij de gemeente. Wordt een deel van de bepalingen plomp verloren ingetrokken, om welke reden dan ook dat kan het personeel koud laten dan beteekent dat voor die menschen een verslechtering van hun arbeidsvoorwaarden. Het is noodig in de Commissie voor georganiseerd overleg aan de badrijfshoofden eens de vraag voor te leggen waarom zij tot dusverre de losse arbeiders onder die betere arbeids voorwaarden hebben laten werken en dan zal men wel hooren, dat zij van Burgemeester en Wethouders den wenk hebben gekregen dat te doen. Daarvan staat echter niets in de stukken, bepalingen en reglementen, en dat is te betreuren. Het is noodzakelijk om voor de losse arbeiders geen andere arbeidsvoorwaarden in het leven te gaan roepen dan waar onder zij in dienst zijn genomen, tenzij er gegronde redenen zijn om het tegendeel te doen. Spreker begrijpt niet welke die gegronde redenen zouden kunnen zijn. Zouden wellicht de gemeentebedrijven in zoo- danigen toestand verkeeren, dat zij ten gronde zouden gaan, indien aan de betrokken arbeiders in het vervolg de perio dieke verhoogingen, waarop zij recht hebben, werden toegekend, of ligt de oorzaak dieper? Is dit laatste het geval, dan kunnen spreker en zijn partijgenooten zich met den genomen maat regel in het geheel niet vereenigen. Spreker dringt er op aan de zaak alsnog in het georganiseerd overleg te behandelen. De heer Witmans kan zich in het algemeen met dit prae- advies wel vereenigen, maar wenscht de aandacht te vestigen op een daarin voorkomende clausule met betrekking tot de tijdelijk aangestelden. Dezen krijgen, wanneer het uitzicht voor hen bestaat om bijvoorbeeld na een jaar in vasten dienst te worden aangesteld, de periodieke verhoogingen wel. Toch schijnen er nog altijd menschen te zijn, die die vaste aanstelling niet kunnen bereiken, vermoedelijk omdat zij voor hun taak niet berekend zijn, en daarom die periodieke ver hoogingen niet toegekend krijgen. Nu begrijpt spreker niet waarom men zulke menschen, die ongeschikt zijn, in gemeente dienst houdt. Het zou beter zijn om het mes er in te zetten en te zeggen man, ge deugt niet voor het werk, ge kunt toch niet in vasten gemeentedienst komen, zorg dat ge iets anders krijgt. Hierin ligt dus sprekers bezwaar. Non valeurs zou men met een bekwamen opzegtermijn kunnen opzeggen. De heer van Stralen meent, dat de zaak niet staat zooals de heer Witmans heelt aangegeven, n.l. dat men hier te maken zou hebben met menschen, die eigenlijk wegens onbekwaamheid al lang uit den dienst verwijderd hadden moeten zijn. De oorsprong van deze zaak ligt meer bij de Lichtfabrieken. Vroeger, vooral onder den vorigen directeur, zijn zeer vele personen als losse arbeiders in dienst genomen; men had toen dezen toestand, dat losse arbeiders een dienstverband hadden van 6 en meer jaren. Toen heelt men waarschijnlijk begrepen, dat menschen, die zoo lang in gemeentedienst waren, al hadden zij geene vaste aanstelling, niet konden blijven staan op het aanvangsloon van die bepaalde groep en zoodoende zijn voor dergelijke personen de periodieke verhoogingen gaan gelden. Daardoor zijn verwachtingen bij de menschen opgewekt. Burgemeester en Wethouders hebben op een gegeven oogenblik ontdekt, dat aan personen verhoogingen toegekend worden, die hun krachtens de verordening niet toekomen, Hetzelfde is gebeurd met de quaestie van de meerdere vacantiedagen. Dat is jarenlang oogluikend toegelaten, onge twijfeld met voorkennis van Burgemeester en Wethouders. Maar op een gegeven oogenblik wordt gezegd: daarmede is het uit. Burgemeester en Wethouders hebben daartoe het recht, maar of het goed is, valt te betwijfelen, en het maakt den indruk van inbreuk op een eenmaal verkregen voordeel. Het moet een hoogst onaangenamen indruk maken en spreker meent, dat het een eisch van billijkheid is, dat de toestand, die jarenlang bestaan heeft, bestendigd blijft. De gemeente- financiën zullen er geen nadeel van ondervinden. De heer van der Reijden vraagt, waar de heer van Stralen herhaaldelijk heeft geschermd met de woorden »met stille toestemming van Burgemeester en Wethouders", in hoeverre geloof is te hechten aan de bewering als zouden de betrokken bedrijfshoofden met stille toestemming van het College hebben gehandeld. De heer Heemskerk kan zich geheel met het praeadvies vereenigen, maar wenscht enkele dingen, in het debat naar voren gebracht, recht te zetten. Zij, die zeggen dat verwach tingen zijn opgewekt en de menschen zich nu geknot gevoelen in verkregen rechten, vatten de zaak te ernstig op. Mogelijk zijn verwachtingen opgewekt door de verkeerde toepassing van de geldende bepalingen, maar, hoe men ook denke over de uitvoering van een of ander Raadsbesluit, op dit gebied moet vastheid bestaan en indien wordt geconstateerd, dat een Raadsbesluit niet goed door de bedrijfsdirecteuren wordt toegepast, dan is het de plicht van Burgemeester en Wet houders te zorgen, dat daarin verandering komt. Ongeacht of daaruit voordeel dan wel nadeel voor het betrokken per soneel voortvloeit, de handelwijze van Burgemeester en Wet houders verdient altijd goedkeuring, indien zij de voorschriften, door den Raad vastgesteld, overeenkomstig de bedoeling doen uitvoeren en een einde maken aan ingeslopen verkeerde gewoonten. De Raad kan dan ook niet anders doen dan het praeadvies goedkeuren. De heer Elkerbout kan zich niet vereenigen met de besten diging van den bestaanden toestand ten aanzien van het aanstellen van tijdelijk personeel. Bjj de Lichtfabrieken bijvoor beeld zijn menschen, die reeds 16 of 17 jaar tijdelijk werk zaam zijn en steeds tijdelijk blijven. Dat is niet goed te keuren, want, als men menschen voor tijdelijk benoemt, moet er vooruitzicht bestaan, dat zij straks in vasten dienst over gaan. Houdt men de menschen tijdelijk in dienst, omdat zij dan minder loon verdienen, dan is dat eigenlijk een verkapte loonsverlaging. Spreker heelt altijd het standpunt ingenomen, dat iemand na een of twee jaar tijdelijk te zijn geweest een vaste aanstelling moest krijgen, maar dat schijnt te Leiden niet mogelijk te wezen. De Voorzitter zegt, dat de heer Eikerbout zich vergist. De tijdelijk aangestelden krijgen in den regel wel hun perio dieke verhoogingen, totdat zij het maximum hebben bereikt, maar het gaat hier in hoofdzaak om de losse arbeiders. De heeren moeten maar eens het debat nalezen, dat in 1920 is gevoerd en waarbij een motie van den heer van Stralen is verworpen. Loonsverhoogingen mogen plaats hebben, ook bij de losse arbeiders, maar wat gebeurde er in strijd met het besluit van 1920? Dat automatisch aan iemand, die los was aangesteld, telkens na een jaar een verhooging werd toegekend. Aan Burgemeester en Wethouders bleek zulks, wanneer iemand een vaste aanstelling kreeg en hem dan ineens periodieke verhoogingen moesten worden toegekend, omdat hij volgens de algemeene salarisverordening bij vaste aanstelling geen lager loon mag ontvangen dan hij in tijdelijken of lossen dienst had. Burgemeester en Wethouders hebben zich toen verplicht geacht de bedrijfshoofden op die afwijking van het Raads besluit van 1920 te wijzen en tot hen te zeggen, dat het niet aangaat aan losse werklieden zonder reden automatisch loonsverhooging toe te kennen, als waren zij in vasten dienst. Al was er reden voor, er is een Raadsbesluit en toen bleek, dat daarvan voortdurend werd afgeweken, heeft het College daartegen gewaarschuwd. Waarom neemt de Raad besluiten, indien Burgemeester en Wethouders ze niet zouden mogen uitvoeren? Men neemt het College kwalijk, als het tegeneen motie ingaat en nu wordt het College nota bene kwalijk genomen, dat het een Raadsbesluit handhaaft! Spreker acht het ook verkeerd, dat men jaren in tijdelijken of lossen dienst blijft, maar dat heeft met deze zaak niets te maken. De tijdelijken hebben de periodieke verhoogingen voor een goed deel terecht gehad, maar het gaat hoofdzakelijk tegen het misbruik, dat gemaakt is ten opzichte van het los personeel. Wanneer Burgemeester en Wethouders zien, dat een Raads besluit door de betreffende chefs niet gehandhaafd wordt, dan kunnen zij zich daarbij niet neerleggen. Dat heelt natuurlijk niets te maken met het georganiseerd overleg. De heer Baart is nog niet overtuigd, dat dergelijke maat regel moest getroffen worden. De Voorzitter zegt zelf, dat bij de vaste aanstelling van personeel soms 4 periodieke verhoogingen in eens moesten worden toegekend. Daaruit blijkt wel, welk een verkeerde toestand het is dat men menschen 5, 6 jaren laat loopen eer zij een vaste aanstelling krijgen. Als men iemand eenige jaren in dienst heeft, dan kan men toch wel uitmaken, of hij al dan niet geschikt is. In 1920 heeft de directie van de Lichtfabrieken dan ook toegegeven, dat de losse menschen in het vervolg even goed als de vaste arbeiders periodieke verhoogingen zouden krijgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 7