80 MAANDAG 25 MEI 1925. grond in de toekomst nog noodig zal hebben. Het zal wel nooit aan de orde komen en mocht het nog eens na jaren aan de orde komen, dan hopen Burgemeester en Wethou ders van harte, dat de gemeente van dien weg afkomt. De gemeente heeft nog het onderhoud van dien weg, waaraan de gemeente niets heeft. Vroeger was het in het belang van de communicatie tusschen Leiden en Haarlem, dat deze weg onderhouden werd, maar het is te wenschen en in die richting wordt dan ook gewerkt dat de gemeente op den duur van dat onderhoud afkomt. Dus wanneer zich voordoet hetgeen de heer Eerdraans bedoelt, dan zal de gemeente daarover niet meer te beslissen hebben. De heer van Hamel zegt, dat het sinds tal van jaren ge woonte is dat, wanneer er aanvragen komen om gedeelten berm te koopen, Burgemeester en Wethouders daarop van harte ingaan en dat de Raad daarmede van harte medegaat. Eenige jaren geleden werd dat steeds geweigerd, maal later is men gaan begrijpen, dat het beter was die stukjes berm langzamerhand van de hand te doen, vooreerst omdat er betrekkelijk goed voor werd betaald, maar bovendien omdat men op die manier langzamerhand af kwam van de kosten van het onderhoud der Haarlemmertrekvaart, welke nog al aan de gemeentefinanciën knaagden. In tegenstelling met den heer Eerdmans hoopt spreker, dat rnen zal doorgaan in de lijn, welke de laatste jaren is gevolgd. De heer Eerdmans gunt het zijn partijgenoot van Hamel van harte, dat hij een gelegenheid heeft gekregen tegenover sprekers opmerking een tegenopmerking te plaatsen, maar houdt vol, dat wie iets verder ziet dan het Leidsche belang, het niet wenschelijk zal vinden een dergelijken berm, welke één geheel vormt, ter wille van particulier bezit te verbreken. Als Leidenaar kan men er misschien vóór zijn, omdat het enkele guldens in de gemeentekas brengt, maar, als de berm van de Haarlemmertrekvaart tot den Noordwijkschen Hoek nog één geheel was, zou dat voor een onmiddellijken tiam- aanleg veel beter zijn dan wanneer die berm was verbroken. Men zal die stukjes later eventueel weer moeten terugkoopen, hetgeen tot zwarigheden aanleiding kan geven, als het over bedragen van beteekenis gaat. Het is dus gewenscht in de toekomst te zien. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Verordening, houdende wijziging der verordening van 29 Augustus '1921, regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden (Gemeen teblad No. 19). (Zie Ing. St. No. 109). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I tot en met III worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVI. Voorstel om aan het Leidsch Studenten Corps vergun ning te verleenen tot in gebruikneming van een gedeelte van het Plantsoen en van den Zoeterwoudschen Singel, ten behoeve van het in Juni a.s. uit te voeren openluchtspel. (Zie Ing. St. No. 121). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVII. Voorstel om de perceelen gemeente Leiden, Sectie P nis 896 tot en met 903 en 950 (alles oud 815 ged), te ontslaan uit het hypothecair verband, gelegd tot zekerheid van de betaling van de kosten van straataanleg op een terrein tusschen den Rijnsburgerweg en den Warmonderweg door de N.V. «Leidsche Exploitatie Maatschappij voor Onroe rende goederen." (Zie Ing. St. No. 122). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Praeadvies op het adres van de afd. Leiden van den Ned. Bond van Personeel in Overheidsdienst, in zake de niet- toekenning van periodieke verhoogingen aan los- en tijdelijk personeel. (Zie Ing. St. No. 107). De beraadslaging wordt geopend. De heer Baart meent, dat Burgemeester en Wethouders zich van deze zaak wel wat al te gemakkelijk afmaken. Zij beginnen met te vertellen, dat aan deze arbeiders geen enkel onrecht wordt aangedaan en dat hetgeen tot dusverre is gedaan niet was in overeenstemming met de geldende ver ordening. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat het bij het samenstellen dier verordening de bedoeling is geweest, dat alles wat arbeiderszaken betrof in het georganiseerd overleg moest worden behandeld. Het was dus de plicht van Burge meester en Wethouders geweest om, alvorens in den bestaanden toestand verandering te brengen, daarover het georganiseerd overleg te raadplegen. Hetgeen thans is gebeurd acht spreker in strijd met de bepalingen, welke indertijd zijn vastgesteld. Naar zijn oordeel hebben de arbeiders in tijdelijken en lossen dienst wel degelijk recht op periodieke verhoogingen en het gaat niet aan, dat Burgemeester en Wethouders, waar men te doen heeft met een regeling, welke reeds eenigen tijd heeft gegolden, zeggen: tot hiertoe en niet verder! Zeer terecht heeft de organisatie daarop aanmerking gemaakt. Zij is van meening, dat deze zaak in het georganiseerd overleg behoort gebracht te worden, opdat men daar ook van de directies zou kunnen vernemen hoe zij tegenover deze zaak staan, want uit het schrijven van de directies aan de werklieden is op te maken, dat zij wel van meening waren dat de arbeiders recht hebben op hetgeen dezen willen, maar dat van hoogerhand daartegen bezwaar gemaakt wordt. Spreker meent, dat het niet aangaat, dat de verhoogingen aan de betrokken personen niet meer worden toegekend, en dient dan ook een motie in, welke beoogt om den tot dusverre bestaanden toestand voor de losse en tijdelijke arbeiders bij de gemeente te handhaven. De Voorzitter deelt mede de volgende motie van den heer Baart ontvangen te hebben »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, de voorgenomen maatregel inzake de periodieke verhooging van het losse en tijdelijke gemeentèpersoneel, op te schorten en daar omtrent eerst advies in te winnen bij de Commissie van het Georganiseerd Overleg". De motie van den heer Baart wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Wilbrink is het geheel eens met het praeadvies. Burgemeester en Wethouders hebben in deze overeenkom stig een vastgestelde regeling gehandeld en het gaat niet aan, om, aangezien er misschien enkele onteviedenen zijn, die zouden willen dat de verordening anders werd toegepast, de zaak in het georganiseei d óverleg te brengen. Daarmede zou men de zaak meer benadeelen dan bevoordeelen. Het zou iets anders zijn, wanneer tijdelijk personeel, dat misschien eenige jaren moet wachten eer het in vasten dienst overgaat, nooit voor periodieke verhooging in aanmerking kwam, maar Burgemeester en Wethouders verklaren zelf, dat de personen, die bestemd zijn om in vasten dienst over te gaan, hunne verhoogingen krijgen. Het gaat niet aan om ten behoeve van personen, die be stemd zijn om steeds losse arbeiders te blijven waarvoor waarschijnlijk wel een reden zal zijn, mindere geschikt heid als anderszins van de door den Raad vastgestelde regeling af te wijken, en daarom zal spreker tegen de motie stemmen. De heer Zuidema wijst er op dat, toen indertijd in den Raad ter sprake is geweest de regeling van de vacantiën, gebleken is dat door verschillende bedrijfshoofden van een door den Raad getroffen regeling werd afgeweken. Thans heeft men hier weder iets dergelijks. Burgemeester en Wethouders zeggen terecht, dat hier niefs anders gedaan wordt dan een Raadsbesluit uitvoeren, maar nu blijken er weder hoofden van diensten te zijn, die daarvan afwijken. Nu en dan blijken de hoofden van dienst een soort politiek op eigen gelegenheid te voeren en regelingen in toepassing te brengen, die afwijken van wat officiëel is vast gesteld. Spreker waardeert het, dat Burgemeester en Wet houders, als zulks blijkt, daartegen optreden, maar nu zich binnen eeri korten tijd ten tweeden male zulk een geval voordoet, vraagt spreker of Burgemeester en Wethouders er niet definitief een einde aan kunnen maken. De heer van der Reijden zegt, dat het hem heeft getroffen, dat thans reeds voor de tweede maal door de hoofden van dienst wordt afgeweken van de regelingen, door den Raad vastgesteld. Hij begrijpt niet hoe (lie heeren dat voetstoots kunnen doen. De heer Kooistra zegt, dat er terecht door de heeren Zuidema en van der Reijden aan herinnerd is, dat er een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6