GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 71 IS6EKOMEII STUKKEN. N°. 128. Leiden, 25 Mei 1925. De Commissie van Financiën heeft de eer u mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen: a. het voorstel tot verkoop van een gedeelte berm langs den Haarlemmertrekvaartweg onder Noord wijkerhout, Sectie B No. 811 ged., aan L. M. van Noort (Ingek. Stukken No. 106); b. het voorstel tot wijziging der verordening van 29 Augustus 1921, regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden (Ingek. Stukken No. 109); c. het voorstel om de perceelen gemeente Leiden, Sectie P nis 896 tot en met 903 en 950, te ontslaan uit het hypo thecair verband, gelegd tot zekerheid van de betaling van de kosten van straataanleg op een terrein tusschen den Rijnsburgerweg en den Warmonderweg door de N. V. „Leidsche Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goede ren" (Ingek. Stukken No. 122); d. het voorstel tot ruiling, met de N.V. Gebr. van Hoe- ken's Houthandel alhier en zonder eenige kosten voor de gemeente, van het aan de gemeente toebehoorende perceel kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie K No. 3518, tegen het perceel, kadastraal bekend alsvoren No. 3519 (iDgek. Stukken No. 123). Tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde begrootingswijzigingen inzake de beschikbaarstelling van gelden a. voor den aanleg van straten ter verbinding van de Ver lengde Munnikenstraat, de Verlengde Oosterstraat en de Van Speykstraat met de Waardstraat (Ingek. Stukken No. 123); b. ten behoeve van de kosten van het opruimen van houtwerken en het uitbaggeren van den Heerensingel ter plaatse van de voormalige zweminrichting (Ingek. Stukken No. 112); c. ten behoeve van de kosten van vernieuwing van de Verversbrug (Ingek. Stukken No. 118); d. ten behoeve van de meerdere kosten, van verbouwing en inrichting van het schoolgebouw aan de Boommarkt (Ingek. Stukken No. 111); bestaat, indien de Raad tot die beschikbaarstelling be sluit, bij de Commissie evenmin bedenking. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 129. Leiden, 29 Mei 1925. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Wij ontvingen Uwe missive 2/67 No. 27 April j.l. met afschrift van een schrijven van den Heer T. J. Kruyt, houdende kennisgeving van het overlijden van zijne echt- genoote Mevrouw M. H. G. Kruyt geb. Hendriks, in leven lid van het Bestuur van ons College. Ter voorziening in de vacature bij ons College, door dit overlijden ontstaan, hebben wij de eer U het navolgend dubbeltal voor te dragen 1. Mevrouw C. J. W. WISSE geb. Verbtjrgt 2. Mevrouw M. A. KOK geb. van Bladeren. Namens het Bestuur van het College van Vrouwen-Kraammoeders te Leiden J. W. Eigemanv. Rhijn, Voorzitster. C. A. RoemBock, Secretaresse. N°. 130. Leiden, 4 Juni 1925. In het hierachter afgedrukte voorstel geven Uwe medeleden, Mevrouw van Itallievan Embden en de heer Sijtsma U in overweging jaarlijks een bedrag van ten hoogste1000. beschikbaar te stellen uit de gemeentekas, teneinde daarmede de opvoering van eenige eerste klasse-uitvoeringen in den Leidschen Schouwburg te bevorderen. De toekenning van deze bijdragen, t-ot een maximum van 1000.— per jaar in totaal, zouden de voorstellers willen doen geschieden door ons College, op eenparig advies van eene commissie van 7 leden, waarvan 4 leden uit en door Uwe Vergadering te benoemen en de overigen door ons College uit de burgerij. Het komt ons voor, dat aanneming van het voorstel geen aanbeveling verdient. In onze gemeente toch valt geenszins te klagen over gebrek aan tooneeluitvoeringen. Wanneer men nagaat, welke tooneelstukken hier ter stede in de laatste jaren zijn opgevoerd, dan valt te constateeren, dat nagenoeg alle stukken, die elders worden gegeven, ook in Leiden vertoond zijn geworden. En die enkele stukken, welke tengevolge van de te dure montage hier misschien niet kunnen komen, kan men tengevolge van de zoo gunstige ligging van Leiden, zonder te groote extra-kosten, in het nabijgelegen 's Gravenhage gaan zien. Daarvoor lijkt ons het voorstel niet noodig. Ook kan het voorstel geen dienst doen, om hier groot gemonteerde opera-uitvoeringen opge voerd te krijgen, aangezien de voorstellers zelf met ons van oordeel zullen zijn, dat ter verwezenlijking van dat denk beeld eene subsidie van slechts 1000.per jaar in geenen deele toereikend zou zijn. Het toekennen van eene subsidie als door de voorstellers bedoeld, moge derhalve in gemeenten, die niet zoo nabij eene groote stad gelegen zijn, misschien eenig effect kunnen sorteeren, voor Leiden lijkt het ons onnoodig en absoluut ondoeltreffend. Het bestuur der Leidsche Schouwburgvereenigiug, wier gevoelen wij over het voorstel inwonnen, voert in haar ter visie liggend schrijven ook nog eenige praktische bezwaren tegen het voorstel aan. Het bestuur wijst er op, dat in Leiden niet een vast gezelschap speelt, en dat de schouw burg alleen kan worden geëxploiteerd, wanneer de meeste der bestaande tooneelgezelschappen in Leiden blijven komen. En nu zou, zoo schrijft het bestuur verder, het verleenen van eene subsidie aan enkele gezelschappen voor opvoe ringen tegen verminderden prijs, bij de overigen wel eens de toch al niet te groote lust, om naar Leiden te komen, geheel kunnen wegnemen, aangezien het publiek, en van zijn kant terecht, op de goedkoope door de overheid tot ware kunst gesanctionneerde voorstellingen zou wachten. Ook zal zich volgens het bestuur het verschijnsel voordoen, dat vele gezelschappen als zij een behoorlijk stuk willen opvoeren, trachten een deel der subsidie te krijgen, en dreigen anders niet met dat stuk in Leiden te komen, hetgeen óf tot de hoogste subsidie aan de meest vragende óf tot een bijna niet doenlijk onderzoek, of het dreigement gemeend is, moet leiden. Bovendien acht het bestuur het verbeteren van het repertoire van het Nederlandsche tooneel alleen mogelijk, indien daaraan veel grootere sommen worden, besteed, dan het in het voorstel genoemde bedrag. Locaal kan dit niet geschieden. Een stuk moet meer dan eens kunnen worden opgevoerd, wil het de kosten van monteering en instudeering goed maken. Met het oog op de te berde gebrachte bezwaren tegen het eerste gedeelte van het voorstel, meenen wij het instellen van de voorgestelde commissie hier buiten bespreking te kunnen laten. Ook de vraag, of tooneel-subsidie in het alge meen al dan niet aanbeveling verdient, kan thans buiten beschouwing blijven. Het voorstel, zooals het daar ligt, achten wij, gelijk gezegd, onnoodig en ondoeltreffend en wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging het niet aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekenden hebben de eer onderstaand voorstel in te dienen en bij hun medeleden aan te bevelen De Raad, van oordeel dat het voor de verhooging van het gees telijk peil der bevolking aanbeveling verdient, dat ergoede tooneelstukken door erkend goede tooneelgezelschappen in den Leidschen Schouwburg worden opgevoerd, wat ook in het belang der kunst mag worden geacht, besluit, mede in verband met het feit dat de hooge be lasting op de publieke vermakelijkheden het bezoek aan den Schouwburg schaadt en de recette drukt, waardoor goede gezelschappen den durf, in Leiden te komen, verliezen, een bedrag van ten hoogste 1000.per jaar beschikbaar te stellen uit de gemeentekas, teneinde daarmede de opvoering van eenige eersteklas-uitvoeringen in den Schouwburg te bevorderen. De Raad benoeme te dien einde uit zijn midden een viertal leden, die aangevuld met drie leden uit de burgerij, te benoemen door Burgemeester en Wethouders, een Com missie vormen, welke Commissie het recht wordt verleend, Burgemeester en Wethouders te adviseeren om voor de opvoering van stukken, die naar haar eensgezind oordeel aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 21