92
MAANDAG
25 MEI 1925.
volhouden maar de zaak staat zoo, dat die menschen
werk hebben of geen werk hebben. In het eerste geval komen
zij niet om steun en in het laatste geval is er werkloosheid
en dan is ondersteuning op haar plaats. Dit argument kan
dus niet gelden om die groepen uit te sluiten.
Op de vraag van den Wethouder wanneer men met de
steun verleening zal moeten ophouden, antwoordt spreker, dat
hij er mede wil ophouden, zoodra de arbeiders er beter van
worden, als dat gebeurt.
Ten slotte wijst spreker er op, dat, al is de werkloosheid
op dit oogenblik minder, niemand weet hoe lang dat zal
duren. Wat bijvoorbeeld de bouwvakken betreft, zoodra het
woningtekort, dat men thans bezig is in te halen, geheel zal
zijn ingehaald, komt er voor de arbeiders in die vakken weer
een zeer slechte tijd. In werkelijkheid is de werkloosheid nog
niet overwonnen en er is dan ook geen enkele gegronde
reden om met de genomen maatregelen voort te gaan. In
elk geval zullen die aan de goedkeuring van den Raad moeten
worden onderworpen.
De heer Baart vraagt aan den Wethouder, waar deze een
rapport heeft voorgelezen, waarin de indruk wordt gewekt
alsof de transportarbeiders in hoofdzaak menschen zijn, die
aan de Haven staan en als zij een paar dagen hebben ge
werkt, tot in het oneindige vacantie nemen, om mede te
deelen welke personen hebben medegewerkt tot het nemen
van het besluit ten aanzien van deze groep van arbeiders,
omdat spreker niet den indruk wil laten wekken als zou hij
onderschrijven het rapport, door de subcommissie aan de
algemeene Commissie voorgelegd.
De heer Oostdam zegt, dat twee personen, over wie de
heer Baart sprak, vroeger bankwerker waren geweest en van
de Steunoommissie ƒ13.per week uitkeering genoten. Zij
konden toen als sjouwers geplaatst worden bij de Grofsmederij
tegen het voor die categorie geldende loon, zoodat zij geen
dienst zouden doen als loondrukkers, maar het loon zouden
ontvangen, dat ook degenen, die met hen werkten, kregen.
Zij konden komen tot een weekloon van 17.weliswaar
geen hoog loon, maar als men 13.steun geniet en kan
gaan werken voor 17.met het vooruitzicht misschien een
vaste positie te krijgen, moet men dat doen. Spreker zou in
zulk een geval aanpakken wat hij krijgen kon.
In plaats van te zeggen tot die menschen: »begint maar
weder, dat is flink"; heeft de heer Baart gezegd: »dat moet
ge niet doen." Lhe menschen hebben het nagelaten en zijn
weder, in plaats van 17.te gaan verdienen, gemoedereerd
om 13.steun gekomen.
Dit heeft spreker zeer afgekeurd en in de subcommissie is
een en ander erover gezegd, maar deze heeft toch met de
grootst mogelijke meerderheid besloten, die menschen niet
het slachtoffer te doen zijn van den verkeerden raad, hun
door den heer Baart gegeven.
Spreker heeft dit geval willen mededeelen omdat het typeert,
welke eigenaardige zienswijze in sommige hoofden heerscht.
Dan tracht men en dit doet speciaal de heer Baart
het voor te stellen alsof spreker de menschen aan hun lot
zou willen overlaten. Spreker moet daartegen opkomen, omdat
dergelijke redeneering de argumenten, welke hij bezigt, ver
dacht maakt. Er is geen sprake van, dat de bedoeling is om
er zoo spoedig mogelijk van af te komen. Spreker heeft
integendeel juist gezegd dat, wil men de goede elementen
kunnen blijven steunen, dan de uitwassen verwijderd moeten
worden. Dit is geheel in overeenstemming met wat spreker
al meermalen gezegd heeft. Er moet gesteund worden naar
behoefte, maar men moet alle misbruiken weren. Daarover
zal iedereen het eens moeten zijn.
De heer Wilbrink wil den Wethouder verzoeken om niet
in te gaan op de vraag van deri heer Baart, om de namen
te noemen van degenen, die in besloten commissievergade
ring voor iets gestemd hebben. Dat is geen manier van doen.
Het gaat niet aan, dat hier in openbare vergadering wordt
medegedeeld, hoe men in een besloten vergadering eener
commissie opgetreden is.
De heer Elkerbout zegt van den Wethouder geen afdoend
antwoord gekregen te hebben.
De Wethouder heeft wel ontkend, dat deze zaak hals over
kop haar beslag gekregen heeft, maar spreker blijft de vraag
stellen of er zulk een haast bij was, dat niet gewacht kon
worden op hetgeen in deze door de 4 groote gemeenten zou
beslist worden.
Spreker betreurt het, dat men dit niet gedaan heeft. Dit
punt is ook reeds in de Commissie ter sprake gebracht; het
was dus niet iets nieuws en juist daarom had spreker ver
wacht, dat men te dien aanzien de zaak wel even anders
had bekeken. Thans maakt het den indruk, alsof men er
aan zou willen medewerken om de steunregeling in liqui
datie te krijgen.
Dan nog een enkele vraag: Ligt het in de bedoeling van
de Commissie, dat de arbeiders tegen elk aangeboden loon,
ongeacht ot dit het standaardloon is of niet, aan den arbeid
moeten gaan
De heer Heemskerk zegt, dat door de verklaring van den
Wethouder, dat slechts een deel van de groep transport
arbeiders zal worden uitgesloten, bij hem een bezwaar is
weggenomen, speciaal wat die groep betreft, maar het heeft
hem toch getroffen, dat de Wethouder ten opzichte van de
andere categorieën, door hem genoemd, heeft toegegeven, dat
toch eigenlijk geen afdoende maatregelen tot uitsluiting
kunnen worden genomen, omdat in elk vak verschillende
onderdeelen, zooals in de bouwvakken de opperlieden en grond
werkers, niet voor uitsluiting in aanmerking komen. Zoo
wordt ook voor de kleermakers onderscheid gemaakt tusschen
hen, die thuis werken en moeilijk controleerbaar zijn, en
degenen, die op ateliers werken, wel zijn te controleeren en
onder den genomen maatregel kunnen worden gebracht.
Daaruit blijkt de onhoudbaarheid van de stelling, dat ten
aanzien van geheele categorieën uitsluiting kan worden toege
past, en spreker heeft dan ook ernstig bezwaar tegen den
getroffen maatregel, omdat z. i. ter vermijding van onbillijk
heden, de zaak meer individueel en voor onderdeelen van
de groepen moet worden beschouwd.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen de
volgende motie heeft ingediend:
»De Raad is van oordeel, dat de beslissing inzake uitsluiting
van bepaalde groepen van personen uit de steunverleening
tot de bevoegdheid van den Raad behoort."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Sanders kan den heer van Stralen, die zegt andere
informaties te hebben gekregen dan spreker en onderstelt
dat die van spreker van lateren datum zijn, mededeelen, dat
de informaties door beiden op hetzelfde oogenblik zijn genomen
en dat er verschillende bij zijn uit dezelfde gemeenten, maai'
dat de bronnen, waaruit geput is, verschillend zijn. Spreker
heeft geput uit ds officieele bronnen, de Arbeidsbeurzen en
de diensten, die over dit onderwerp een en ander kunnen
zeggen, terwijl de heer van Stralen waarschijnlijk geput heeft
uit hem bevriende bronnen. Waar de informaties van den
heer van Stralen afwijken van die van spreker, moet worden
aangenomen, dat de heer van Stralen onjuist is ingelicht.
Verder is gevraagd of spreker de loonen der stukadoors
had geput uit de belastingcijfers. Die bedragen zijn eenvoudig
verkregen door het aantal uren, dat die menschen hebben
gewerkt dat is bekend te vermenigvuldigen met het
verdiende loon. Die bediagen zijn ook in de subcommissie
behandeld en in deze en in de groote Commissie als juist
erkend.
De heer van Stralen voegt spreker toe, dat die loonen zijn
van 1923, dus anderhalf jaar oud, maar vast staat, dat de
stukadoors ook in 1924 zoo goed als niet zonder werk zijn
geweest en diezelfde bedragen hebben verdiend.
De heer van Stralen wil de uitsluiting achteraf doen plaats
hebben, maar dat zou verkeerd zijn, want de menschen
moeten weten waaraan zij toe zijn, vóór zij werkeloos worden.
Dat heeft een opvoedende kracht. Wanneer tot de stukadoors
gezegd wordt: ge verdient zooveel, dat ge uzelf wel kunt
helpen in een korte periode van werkloosheid, dan zullen zij
daarmede ook rekening houden. Anders wordt van de steun
verleening een tweede Burgerlijk Armbestuur gemaakt, wat
niet in het belang van die personen zelf zou zijn.
Er is betwist dat Burgemeester en Wethouders het recht
zouden hebben om geheele groepen uit te sluiten. Inderdaad,
het kan en het is geheel in den geest van de steunverleening
om, wanneer in bepaalde vakken geen crisis-werkloosheid
heerscht, de in die vakken werkzame personen niet meer
voor steun in aanmerking te doen komen.
Spreker kan niet voldoen aan het verzoek om mede te
deelen, welke leden der subcommissie tegen die voorstellen
gestemd hebben. Wil de heer Baart hier voor zich zelf ver
klaren, hoe hij gestemd heeft, dan staat hem dat vrij, maar
spreker heeft geen vrijheid om de namen te noemen.
Den heer Eikerbout kan spreker nog antwoorden, dat het
inderdaad de bedoeling is om van jaar tot jaar na te gaan,
of die maatregelen opnieuw zullen getroffen moeten worden.
Wanneer eventueel zou blijken, dat in het een of andere vak
na verloop van een half jaar of van een jaar weder een
crisis optrad, dan is men weder gebonden, volgens het regle
ment, om de in dat vak werkzame personen weder in de
steunregeling op te nemen.
Op grond van een en ander moet spreker aan den Raad