42 MAANDAG 6 APRIL 1925. In navolging van hetgeen in andere verordeningen, welke bij de stukken hebben gelegen, voorkomt, wordt die winkel sluiting ook hier voorgesteld, maar spreker vraagt zich af, ot dat wel juist is, waar de Rijkswetgever in 1815 bij de Zon dagswet voorschriften voor den verkoop heelt gegeven. Het is spreker bekend, dat men in verschillende gemeenten winkelsluiting op Zondag invoert, maar hij weet evenzeer, dat, wanneer daartegen een actie gevoerd wordt, de moge lijkheid op een beslissing, waarbij zulk een verordening van haar kracht beroofd wordt, niet is buitengesloten. Artikel 2 der Zondagswet bepaalt, dat het op Zondag en daarmede gelijk gestelde dagen verboden is aan winkeliers hun goede ren uit te stallen, dit wil zeggen op de stoepen te dragen, en de deur van hun winkels bij verkoop geopend te hebben, maar dat sluit in zich, dat de winkeliers op die dagen mo gen verkoopen. Wordt hier nu bepaald, dat de melkverkoo- pers op Zondag in het geheel niet of op sommige tijden niet mogen verkoopen, dan zal dat eenigen indruk maken op hen, die de juridische draagkracht daarvan niet kennen, maar degenen, die het wel weten en overleggen om er een eind aan te maken, zullen de beslissing van den rechter inroepen. Had die melkverkoop op Zondag een kolossalen omvang aangenomen, dan zou er misschien reden tot erger nis kunnen zijn, maar bij den rustigen toestand, die te Leiden heerscht, acht spreker een dergelijke verbodsbepaling niet noodig en daarom betreurt hij het, dat het element der winkelsluiting in dit voorstel is gebracht. Het vloeit niet voort uit hetgeen de Raad de vorige maal heeft besloten. De heer Wilmer verklaart, dat het ook hem zeer verwondert, dat de Commissie voor de Strafverordeningen heeft voorgesteld een sluitingsgebod voor de winkels. Noch in de motie van den heer Wilbrink, welke in de vergadering van 22 December 1924 door den Raad is aange nomen, noch bij de beraadslaging daarover, is ook maar in eenig opzicht de wenschelijkheid daarvan betoogd. Het is spreker bekend, dat verscheidene leden van den Raad, die in het algemeen zijn voor winkelsluiting op Zondag en geen bezwaar zouden maken tegen een wettelijke regeling op dit stuk, toch wel bezwaar hebben tegen een partiëele regeling, welke een bepaalde branche betreft. Inderdaad mag de vraag gesteld worden: waarom alleen voorgeschreven een sluiting van de melkwinkels op Zondag en niet een sluiting van andere winkels? In de toelichting tot het voorstel der Commissie wordt geen enkel motief aangevoerd, waarom zij dat voorstelt, en spreker zou dan ook alsnog gaarne vernemen, waarom juist voor de melk winkels zoo iets voorgesteld wordt. De Voorzitter zegt het in beginsel geheel eens te zijn met den heer Eerdmans. Volgens spreker moest de zoozeer gesmade Zondagswet deze materie beheerschen en moesten al dergelijke verboden bij verordening ongeldig zijn. De Hooge Raad is echter een andere opinie toegedaan en daarom is er geen sprake van, dat wat de Commissie voor de Strafverordeningen thans voor stelt, vernietigd zal worden. Het verbaast spreker, dat de heer Wilmer opkomt tegen deze partiëele regeling betreffende de sluiting der melkwin kels op Zondag, want met medewerking van den heer Wilmer is nog niet zoo heel lang geleden in de verordening op de Winkelsluiting opgenomen het verbod om kapperssalons en barbierswinkels op Zondag voor het publiek geopend te hebben. Volgens spreker is winkelsluiting bij verordening naar de Zondagswet niet toelaatbaar, maar de Hooge Raad keurt nu eenmaal dergelijke gemeentelijke aanvullende bepalingen goed en dan is er verder niets aan te doen. Neemt de Raad deze verordening aan, dan zal spreker dan ook geen vernietiging aanvragen; anders had hij dat zeker gedaan, ook van het Raadsbesluit tot verplichte sluiting der barbierswinkels en kapperssalons. Had spreker stemrecht in den Raad, dan zou hij tegen deze verordening stemmen, welke hij als een onnoodige en ongewenschte dwangverordening beschouwt, maar de Commissie voor de Strafverordeningen heeft, gezien den inhoud der motie, welke met slechts 6 stemmen tegen was aange nomen, gemeend, de haar gegeven opdracht eerlijk te moeten uitvoeren in den geest, waarin de meerderheid van den Raad zulks wenschte. Bij de gevoerde debatten is gebleken, dat de Raad ten deele sluiting der winkels op Zondag wilde, en dat vindt spreker juist billijk, want het heeft geen zin om eenerzijds te verbieden het gedurende een paar uur rond rijden op Zondag ter bezorging van melk, maar daarnaast de winkeliers den geheelen Zondag eigenlijk tot werken te verplichten, door de winkels dien geheelen dag open te laten houden. Als spreker zijn zin kreeg, werden de winkels ge sloten, al zou hij het voor noodgevallen niet zoo erg vinden, dat bezorging van melk plaats had. Gezien ook wat in dit opzicht elders is bepaald, meende de Commissie voor de Strafverordeningen eerlijk uitvoering te geven aan het besluit van den Raad door dit voorstel te doen. De winkels zullen dus slechts op bepaalde uren voor het publiek geopend mogen zijn voor het halen van melk, maar die bepaling zal niet gelden voor den verkoop van melk, uitsluitend bestemd voor gebruik ter plaate van verkoop, omdat het anders te gek zou wezen, dat men in een café wel melk kon krijgen, maar niet in een melkwinkel. Over de uren, waarop de winkels op Zondag geopend zullen mogen zijn, kan bij het desbetreffend artikel worden ge sproken, maar bij de algemeene beschouwingen wil spreker er op wijzen, dat de Commissie voor de Strafverordeningen volkomen gerechtigd was dit voorstel te doen. Alleen is in de Commissie geschil gerezen over de vraag, of onder de inrichtingen, waarvoor een uitzondering zal worden gemaakt op het verbod van bezorgen van melk, ook zullen worden opgenomen hotels, koffiehuizen en melksalons, waartoe de minderheid een amendement heeft ingediend. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Artikel I wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel II. (Zie Ing. St. No. 86, bladz. 43.) De Voorzitter zegt, dat op dit artikel drie amendementen zijn ingediend: 1°. een van Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma en Witmans en Mevr. Dietrichde Rooy strekkende om de uren van opening der melkwinkels te bepalen des voormiddags op 7| tot 10 uur en de openingsuren van 12 tot 2 en van 6 tot 8 te laten vervallen; 2°. een, van den heer Deumer, strekkende om de openings uren te bepalen op tot 9^ uur en om die van 12 tot 2 en van 6 tot 8 te behouden; en 3°. een, van de heeren Zuidema en Eikerbout, strekkende om de openingsuren te bepalen op 7-£ tot 9| uur en de uren van 12 tot 2 en van 6 tot 8 te doen vervallen. Spreker wil, teneinde op regelmatige wijze tot een beslis sing te komen, eerst laten stemmen over de vraag of de openingsuren van 12 tot 2 en van 6 tot 8 al dan niet zullen worden opgeheven en daarna een afzonderlijke stemming doen plaats hebben over de openingsuren des morgens. De amendementen worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Stralen zegt, dat er nog een derde moge lijkheid is: openstelling van de melkwinkels des avonds. Spreker is er voorstander van om ook des avonds de gele genheid open te stellen, al is het slechts gedurende een uur, om zich van melk te voorzien. De Voorzitter zegt, dat men een daartoe strekkend amen dement moet indienen, indien men daaromtrent een beslissing verlangt. De heer Heemskerk acht het niet gemakkelijk dat men zijn standpunt bepaalt ten opzichte van de uren van 12 tot 2 en van 6 tot 8, zoolang nog geen beslissing genomen is omtrent de vraag, of ook bij hotels, café's en dergelijke op Zondag de melk al dan niet zal mogen bezorgd worden. Die twee tijdsruimten zijn in de eerste plaats noodzakelijk om te verkrijgen een overgangstoestand, vooral met het oog op de gezinnen, welke tot dusver gewend waren om op Zondag de melk te nemen. Maar verder moet men, wanneer het amendement van den heer van Eek niet aangenomen wordt, de lunchroomhouders, de caféhouders en dergelijken, die in hun bedrijf melk noodig hebben, in de gelegenheid stellen om eventueel nog des middags en des avonds melk te kunnen halen. Het lijkt spreker niet in het algemeen belang te zijn om daartoe alleen in de morgenuren gelegenheid te geven, en hij zou daarom de uren van 12 tot 2 en van 6 tot 8 gehandhaafd willen zien. De Voorzitter stelt zich voor om den Raad afzonderlijk te laten stemmen over de morgenuren, de middaguren en de avonduren, en verklaart zich bereid om eerst aan .de orde te stellen de artikelen III en IV. De heer SPENnEL meent, dat de Raad op het punt staat een weg te gaan bewandelen, welke niet de juiste is. De belanghebbenden, die de behoeften van het publiek het best kennen, hebben aan den Raad verzocht om alleen in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8