40 MAANDAG 6 APkIL 1925. Dat telkens terugtasten naar een rekening van IV2 a 2 jaar terug, is, volgens het ingezonden stuk, in strijd met het geheele stelsel der L. O.-wet en de lezing, door het ge meentebestuur, van artikel 102 is foutief. Tegen dat terug- tasten en tegen die lezing is van '1921 af nooit door eemg schoolbestuur bezwaar gemaakt. Thans komt de schrijver er tegen op en dat is wel eenigszins verklaarbaar. Want als we in 1925 mochten terugtasten tot de rekening van 1924, in plaats van tot die van 1923, dan zou het bestuur de volle vergoeding van 1924 en niet de gedeeltelijke van 1923 ont vangen. Doch dit kan eenvoudig niet, omdat thans, 6 April 1925, de rekening over 1924 nog niet eens vastgesteld, veel minder gesloten is. Ook is hier geen strijd met het geheele stelsel der wet, hier is alleen een tweede stelsel naast het eerste. Bij de exploitatie-vergoeding voor het gewone lager onderwijs en voor het uitgebreid lager onderwijs, krijgen we eerst te doen met een voorloopig en nog niet bindend voorschot en eerst later met de wel bindende definitieve ver goeding. Maar bij het vervolgonderwijs hebben we direct te maken met de definitieve bijdrage, waarvoor de gegevens slechts te putten zijn uit reeds gesloten rekeningen. Dat onderscheid heeft de schrijver van het ingezonden stuk niet in het oog gevat; vandaar zijn onjuiste conclusie en zijn ongegronde beschuldiging. Ik voeg hieraan toe, dat de zeer deskundige redactie van het weekblad »De Gemeente-Stem"' in haar nummer van 14 Maart j.l., de door Burgemeester en Wethouders gevolgde gedragslijn juist noemt; van strijd tegen het geheele stelsel der wet is dus geen sprake. »Van 1 Januari tot 1 Mei '1922 had het Gereformeerd schoolbestuur de inning van de schoolgelden aan zich ge houden. Daarom was, volgens artikel 89 der L. O.-wet, het bestuur ook aansprakelijk voor de «verschuldigde" school gelden. Die aansprakelijkheid leidde voor het bestuur tot moeilijkheden en ten slotte tot een schadepost van ruim 88.— Naar aanleiding hiervan wordt in het ingezonden stuk vragenderwijs de klacht geuit, of het gemeentebestuur niet de schuld draagt van het stopzetten dezer voor de ge meente zoo gemakkelijke, goedkoope en voordeelige manier van inning en wordt verder beweerd, dat deze houding van het gemeentebestuur indruischt tegen alle officiëele en offi cieuze wetsuitleggingen. Mijn antwoord is, dat ik de schuld vraag ontkennend beantwoord en dat de bewering onjuist is. Verder zeg ik er alleen dit van: Als een schoolbestuur eige ner beweging, om ideëele redenen, bijvoorbeeld meer contact met de ouders, zelf de schoolgelden wenschte te innen, dan moest het en dit was ook de zienswijze van niemand minder dan Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman ook de wettelijke consequentie's, eventueel ook het materiëel nadeel, aanvaarden. Maar de schuld mag niet op het gemeentebestuur worden geworpen. sin het ingezonden stuk wordt verzekerd, dat bij den schrijver geen wantrouwen bestaat tegen de gemeente-amb tenaren. Integendeel: het zijn alleszins bekwame, eerlijke en voorkomende menschen. Maar hun inzichten kunnen, naar het gevoelen van de voorstanders der bijzondere scholen, toch wel absoluut verkeerd zijn. En dan zegt de schrijver: De vJJesturen mogen toch de belangen hunner scholen niet opofferen aan de inzichten van ambtenaren, hoe bekwaam deze ook zijn. Ik antwoord: Opofferen niet, toevertrouwen wel. »En ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, als in het inge zonden stuk wordt gezegd, dat door rechtsche Wethouders de belangen der bijzondere scholen zij het te goeder trouw onvoldoende worden behartigd en dat het rechtsche College van Burgemeester en Wethouders een houding aan neemt tegen het bijzonder onderwijs, waardoor dit in groote moeilijkheden komt, dan kom ik daartegen op en dan plaats ik daartegen mijn protest en dan herhaal ik, dat het bij al deze moeilijkheden, die ik niet ontken, geen kwestie geldt van rechts of links, maar van recht door zee langs den wetteüjken. weg. En als er, hetgeen ik erken, aan de koste lijke zaak der gelijkstelling, die nationaal geregeld moet worden, wat hapert, dan verge men de correctie niet van de gemeente besturen, ook niet van het Leidsche, maar dan wende de schrijver zich bijvoorbeeld tot een invloedrijk anti-revolution- nair staatsman, tot Mr. Rutgers, die volgens het citaat in het ingezonden stuk, gezegd heeft: «Indien wij ooit in wet gevend talent gefaald hebben, dan is het geweest bij het maken der L. ü.-*vet," of anders tot den Minister van Fi nanciën, wiens invloed, meen ik, zich ook wel uitstrekt over het onderwijs-gebied." Ik hoop, Mijnheer de Voorzitter, dat ik hiermede in hoofd zaak aan het verzoek van den heer Zuidema heb voldaan. Mocht de heer Zuidema nog iets te vragen hebben, dan ben ik bereid, dat, zoo mogelijk, nog te beantwoorden. De heer Oostdam dankt den Wethouder voor diens toe zegging van overweging in zake de instelling eener z.g. contact commissie, welke z. i. ook er toe zal kunnen leiden, dat min of meer draadlooze polemieken, gelijk we zoo juist hier ge hoord hebben, in den vervolge vermeden kunnen worden. Spreker hoopt, dat de overweging van den Wethouder tot een gunstig resultaat moge leiden en aldus tot meer bevrediging wederzijds. De heer Zuidema zegt den Wethouder dank voor de ver strekte inlichtingen. De beraadslaging wordt gesloten, waarna zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt besloten. XVIII. Voorstel tot wijziging van de begrooting, dienst 1924, in verband met de kosten van uitvoering van kunstwerken ten behoeve van den aanleg van de electrische tramlijn den Haag V oorburgLeiden en met het leggen van rioleeringen c.a. in de verbreede Jodenkerksteeg. (Zie Ing. St. No. 83.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIX. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 7 Juni 1920, gewijzigd bij dat van 28 November 1921, waarbij aan de Woningbouwvereeniging «Eensgezindheid" voorschotten werden verleend voor de uitvoering van een plan voor den bouw van '114 woningen op een terrein beoosten den Zijlsingel. (Zie Ing. St. No. 84.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Voorstel tot het instellen van een rechtsvordering tegen J. Brokaar, tot vergoeding van schade wegens aanrijding van de Scheluwbrug. (Zie Ing. St. No. 66.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXI. Verordening, tot wijziging van de verordening van 25 Juni 1923 (Gem.blad No 12), houdende Reglement van de Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden. (Zie Ing. St. No. 67.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I tot en met VI worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt vastgesteld. XXII. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst tusschen de gemeente Leiden en de Zwemvereeriiging «de Zijl", in zake het behee*r over de gemeentelijke bronwaterzwem inrichting aan de Zijl. (Zie Ing. St. No. 77.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Verweij spreekt er namens vele ingezetenen, speciaal de arbeiders, zijn voldoening over uit, dat Leiden een inrichting rijker is geworden, waar men voor een te bereiken prijs gelegenheid zal krijgen de zwemsport te beoefenen. Echter zou hij in het bijzonder willen bepleiten de aanneming van het voorstel, door de Leidsche Zwemclub aan het Leidsch gemeentebestuur gedaan, om de seizoen tarieven te verlagen. Die verlaging zou z. i. in het belang van de zweminrichting zijn, zelfs al zou zij een vergrooting van het exploitatie-tekort tengevolge hebben. Spreker gelooft trouwens niet, dat dit laatste het geval zou wezen, want de vermindering van inkomsten, welke die tariefsverlaging zou meebrengen, zou z. i. worden goed gemaakt door de ver meerdering van het aantal bezoekers, zoodat men ongetwijfeld een sluitende begrooting zou naderen, al beschouwt spreker dit niet als de hoofdzaak. Voor spreker gaat het in de eerste plaats om de bevor dering van de zwemsport, waarvan het belang, gezien de overeenkomst met «de Zijl", door Burgemeester en Wet houders wordt erkend. Aan den anderen kant mag echter ook niet worden vergeten, dat sedert de vaststelling van de over eenkomst met de Leidsche Zwemclub voor tal van Leidsche ingezetenen een vermindering van inkomsten in den vorm van loonsverlaging is ingetreden. Die tariefsverlaging zou men ook kunnen beschouwen als een tegemoetkoming aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6