18 MAANDAG 9 MAART 1925. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIX. Voorstel tot verhooging van het voorschot, toegekend aan de Woningbouwvereeniging »de Goede Woning", voor de uitvoering van haar 2e bouwplan benoorden den Mare- singel en tot vaststelling van den desbetrefïenden begrootings- staat. (Zie Ing. St. No. 56.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Duinwater- Maatschappij, ter bekoming van eene algemeene vergunning tot levering van duinwater in een gedeelte van de gemeente Oegstgeest. (Zie Ing. St. No. 57.) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw van Itallievan Embden wijst er op, dat het contract tussschen de gemeente en de Waterleiding-maat schappij, dat voor de gemeente niet buitengewoon voordeelig is, over eenige jaren zal afloopen en dat zal overwogen moeten worden, of de gemeente weder aan de maatschappij een vergunning tot waterlevering zal geven dan wel dat zij de zaak zelf ter hand zal nemen. Wanneer de gemeente nu reeds hare troeven uit handen geeft en voor de maatschappij alles gemakkelijker maakt, dan staat de gemeente bij het afloopen der concessie tegenover de maatschappij met ledige handen. Spreekster zou er met het oog daarop voor zijn, om de hier gevraagde vergunning niet te verleenen. De Voorzitter meent, dat deze aangelegenheid weinig te maken heeft met het afloopen der concessie. Wanneer de concessie afloopt, dan is het niet een quaestie van geven en nemen. Wanneer de gemeente dan het bedrijf wil overnemen, dan betaalt zij een bedrag gelijkstaande aan het twintigvoud van de netto-opbrengst van gemiddeld de drie vóórlaatste jaren der concessie. Dan krijgt de gemeente den eigendom van de bezittingen der maatschappij. Wanneer de gemeente deze vergunning geeft, dan zal dit van geen of weinig invloed zijn op de inkomsten der maat schappij. Daarentegen zal de gemeente bij overneming van het bedrijf in het bezit komen van de buizen, die in dit gebied gelegd zijn. De beraadslaging wordt gesloten, waarna zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt besloten. XXI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 13 Juni 1918 (Gemeenteblad No. 25), regelende de heffing van leges- en expeditiegelden ter Secretarie, bij het Oud- Archief en aan het Bureau van den Burgerlijken Stand te Leiden. (Zie Ing. St. Nis. 58 en 61.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eck verklaart zich niet te kunnen vereenigen met het principe, hetwelk ten grondslag ligt aan het heffen en verhoogen van deze verschillende legesgelden. Het gemeentebestuur heeft zich daarbij op dit standpunt geplaatstik bewijs aan de ingezetenen der gemeente ver schillende diensten; ik heb recht om daarvoor eenige ver goeding te vragen, want voor het opmaken van die stukken wordt beslag gelegd op een deel van den tijd der ambtenaren, waarom zou ik daarvoor niet enkele inkomsten kunnen krijgen: als nadeel staat er alleen tegenover, dat eenig administratief werk moet worden verricht. Dat is juist van het standpunt van de gemeente, maar, beziet men de zaak van den kant van de ingezetenen, dan moet men in aanmerking nemen, dat die verschillende werkzaamheden, welke de gemeente verricht, ook op prijs worden gesteld door menschen met kleine beurzen, voor wie het betalen van de verlangde be dragen bezwarend is. Iemand kan inzage willen hebben van stukken, bij kan een bewijs van Nederlanderschap, een buitenlandsch paspoort of, voor zjjn beroep, een rij- en nummerbewijs krachtens de Motor- en Rijwielwet noodig hebben. Spreker acht het een verkeerd standpunt, om, als de gemeente die diensten in het algemeen belang verricht, daarvoor te laten betalende kosten behooren uit de alge meene kas te worden bestreden. Bovendien wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van de menschen, die van die diensten der gemeente gebruik maken, en, onafhankelijk van de vraag of iemand gemakkelijk of moeilijk kan betalen, altijd hetzelfde bedrag gevorderd. Het zijn kleine plagerijen, welke de overheid impopulair maken. Er komt bij, dat het aanvragen van rijbewijzen een last is, welke volgens de Motor- en Rijwielwet aan de houders van motorrijtuigen wordt opgelegd in het algemeen belang. Het is een goede ordemaatregel, maar, als iemand zich van dien last kwijt, moet hij voor het in orde maken van die stukken ook nog betalen. Het is geen dienst, welken de ge meente aan die menschen bewijst, maar een dienst, welken die menschen in het algemeen belang bewijzen. De inkomsten, welke de gemeente op deze wijze ontvangt, vormen geen belangrijk bedrag, zoodat men die kosten zonder bezwaar op den Hoofdelijken Omslag zou kunnen leggen, terwijl dan althans tot zekere hoogte met de draagkracht der ingezetenen werd rekening gehouden. Ook zou een zekere administratieve rompslomp, bestaande in het opteekenen en verantwoorden der ingekomen gelden, worden vermeden. Het is beter het geld te halen waar het is en niet met al dergelijke kleine middeltjes te trachten inkomsten binnen te krijgen, vooral als men daardoor den menschen onnoodig last bezorgt. De heer Knuttel ziet na het gesprokene door den heer van Eck van het woord af. De heer Heemskerk wijst er op, dat het voor de gemeente wat de administratie betreft niet meer last zal veroorzaken, als men een grooter bedrag vordert in plaats van een kleiner. Spreker gevoelt wel wat voor het standpunt van den heer van Eck, dat naar draagkracht moet worden betaald, maar het gaat niet aan om ook bij het verstrekken van acten en andere stukken datzelfde stelsel van betaling toe te passen. Dat zou een groote administratieve rompslomp worden. De bedragen, welke hier gevraagd zullen worden, zijn niet zoo hoog dat zij ook niet door personen met smallere beurzen betaald zouden kunnen worden. De menschen, die komen om een rijbewijs en een nummerbewijs als bedoeld in de Motor en Rijwielwet of die de plans en registers van het kadaster raadplegen, zijn toch wel in staat om de gevraagde bijdragen te betalen. Wat betreft de passen, het kan zijn, dat ook arbeiders met zeer geringe inkomens daarvan gebruik moeten maken, maar dat zal toch slechts sporadisch voorkomen, en wanneer er eens een arbeider mocht zijn, die de bijdrage niet zou kunnen betalen, dan zullen er toch wel andere wegen te bewandelen zijn om in het bezit te komen van de kleine bijdrage, welke noodig is voor de aanschaffing van een buitenlandsche pas of een bewijs van Nederlanderschap. Er is in theorie iets voor te zeggen, dat men niet van alle menschen hetzelfde bedrag moet eischen, maar het stelsel, dat de heer van Eck voorstaat, zou grooten last aan de gemeente veroorzaken. De heer EerdmaKs vindt het verhoogen van de legesgelden voor bewijzen van Nederlanderschap en buitenlandsche pas poorten wel een beetje klein gedoe. Men betaalt zware be lasting en als men dan eens iets noodig heeft van de secretarie, dan moet men daarvoor weder afzonderlijk betalen. Spreker acht dit geen sympathieke handelwijze. De Voorzitter brengt in herinnering, dat indertijd overal elders leges werden geheven voor het afgeven van binnen- landsche paspoorten, maar hier niet. Wanneer toen hier ook leges waren geheven, dan zou de helft van de passen niet aangevraagd zijn. Immers, als iets niets kost, dan maakt men er gebruik van, ook als men het niet noodig heeft. Het uitgeven van paspoorten geeft vele werkzaamheden, waardoor het publiek, dat voor andere doeleinden op de secretarie moet zijn, wordt opgehouden. De heer Sanders kan zich niet vereenigen met het stand punt van den heer van Eck, die alle kosten, uit deze be moeiingen voortvloeiende, ten laste van de gemeente wil brengen. Als het inderdaad bemoeiingen waren in het algemeen belang, dan zou er misschien iets voor te zeggen zijn, maar het betreft hier bemoeiingen in het particulier belang van diegenen, die deze bemoeiingen wenschen. Er is alles voor te zeggen, dat die personen de kosten dragen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Beraadslaging over artikel 1 (Zie Ing. St. No. 58, bladz. 28). De heer Knuttel vraagt, of de onderdeelen g en m van dit artikel afzonderlijk in stemming gebracht zouden kunnen worden. Tegen de heffing van leges voor jachtacten zou spreker geen bezwaar hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6