MAANDAG 26 JANUARI 1925. 9 den heer Zuidema, dat het belang van de ambtenaren er niet mede gediend is, want, is een loonsverlaging noodig, dan zal dat eerder het geval zijn nu deze regeling is geweigerd, welke in de toekomst len gevolge zou hebben gehad dat een belang rijk bedrag aan pensioenstortingen werd verhaald en gelei delijk werd ingevoerd. De heer Baart heeft ten onrechte gezegd, dat de Kroon niet is ingegaan op het besluit van den Raad. De Kroon geeft den Raad groot gelijk. De Kroon heeft zelfs het stuk teruggestuurd naar Gedeputeerde Staten, toen deze de goed keuring hadden geweigerd, met verzoek hun meening te her zien, maar Gedeputeerde Staten hebben voor den tweeden keer geweigerd en toen heeft de Kroon opgezien tegen de moeite van de procedure, aan de toepassing van het vernie tigingsrecht verbonden, want met vernietiging van het besluit van Gedeputeerde Staten wordt nog niet goedkeuring van het Raadsbesluit verkregen. Wanneer de Kroon het besluit van Gedeputeerde Staten had vernietigd, dan zou de Raad opnieuw moeten nemen een besluit, dat identiek was aan het vorigedan had weder goedkeuring moeten gevraagd worden aan Gedeputeerde Statenen wanneer dezen dan weder hunne goed keuring daaraan onthouden hadden, dan zou de Kroon den Commissaris der Koningin, haren ambtenaar, gelast hebben om het Raadsbesluit goed te keuren. Blijkens het schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heelt de Kroon alleen opgezien tegen die hezwaarlijke proce dure en heeft zij daarom liever geen conflict willen uitlokken. Nu de zaak eenmaal aldus geloopen is, hebben Burge meester en Wethouders gemeend, dat het billijk was om van de nieuwbenoemde ambtenaren wel de pensioensbijdrage te vergen. De Raad heeft indertijd in meerderheid besloten tot het meerdere en spreker heeft den vorigen keer den sterken indruk gekregen, dat de meerderheid toen grooter zou zijn geweest als Burgemeester en Wethouders zich tot het mindere hadden bepaald, nl. tot hetgeen zij nu voorstellen. De nieuw benoemde ambtenaren hebben erop gerekend toen zij solliciteerden, dat er een pensioenaftrek van 8.5% zou zijn. Dus wanneer de Raad het voorstel van Burge meester en Wethouders niet aanvaardt, dan wordt hun die 5 wegens verhaal voor weduwen- en weezenpensioen cadeau gedaan. Het is dus alleszins verstandig en billijk dit voorstel aan te nemen. De heer Baart wil nog iets zeggen naar aanleiding van de opmerking van den Voorzitter, dat, wanneer een oproeping gedaan'wordt, tal van arbeiders zich aanmelden en dat die beslist die nieuwe voorwaarden aanvaarden. Dit is niet de juiste manier om te dien opzichte het goed recht van den ambtenaar te verdedigen. Zeker, als er sollici tanten voor gemeentebetrekkingen worden opgeroepen, melden zich daarvoor personen aan, maar zoodra de menschen eenmaal in dienst zijn en met hun kameraden samenwerken, zullen zij' de ongelijkheid bemerken, als de een b.v. een weekloon van 30.en de ander een van 28.50 ontvangt. Bovendien is de financiëele situatie van de gemeente niet zoo, dat deze een dergelijken maatregel zou wettigen. In de vergadering, waarin het oorspronkelijk voorstel van Burgemeester en Wethouders is behandeld, heeft spreker den maatregel niet onbillijk genoemd, maar hij heeft namens zijn fractie elk verhaal van pensioenpremie afgewezen, omdat deze van meening was, dat het niet opging door de arbeiders die premie te laten betalen. Spreker is nog van die meening, te meer omdat sedert het Raadsbesluit is genomen, alles duurder is geworden. Die stijging van den levensstandaard zou wettigen, zoo niet een loonsverhooging, dan toch het toekennen van een duurtetoeslag op de loonen. Bij enkele instellingen is dit laatste trouwens reeds gebeurd. Waar alles eerder om loonsverhooging dan om loonsverlaging vraagt, handhaaft spreker zijn oorspronkelijk standpunt en zal hij tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Heemskerk kan zich volkomen begrijpen, dat de ambtenaren persoonlijk ook in hun organisatie's zullen zij dat standpunt moeten innemen eerder genoegen nemen met de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde regeling, die in het voordeel van de in dienst zijnde ambtenaren is, dan met een algemeene regeling. Spreker vindt echter de lijn, welke in dit voorstel ligt, niet juist. Al nemen, zooals de Voorzitter zegt, Gedeputeerde Staten hetzelfde standpunt in ten opzichte van het provinciaal personeel, dan volgt daaruit niet dat de Gemeenteraad ten opzichte van het gemeente- personeel hetzelfde moet doen. Bovendien, waar in dezen tijd zoo min mogelijk gemeentepersoneel wordt aangesteld, welk financieel voordeel zal dit voorstel dan brengen voor de gemeente, als alleen op de nieuw benoemde ambtenaren de pensioensaftrek zal worden toegepast? Spreker handhaaft zijn bezwaar, in eerste instantie aan gevoerd, dat men over 3 of 4 jaar zal staan voor de moei lijkheid, dat menschen van denzelfden rang en van dezelfde capaciteit in denzelfden tak van dienst verschillende trakte menten ontvangen. De heer Zuidema verwondert zich over de redeneering van den heer Heemskerk. Deze heeft zich de vorige maal verzet tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om zeer geleidelijk tot verlaging van uitgaven te komen en nu dat voorstel niet geheel kan worden uitgevoerd en hij dus ten deele zijn doel heeft bereikt, vraagt hij: wat beteekent dit voorstel nu voor de gemeentefinanciën Die redeneering had spreker alleen kunnen begrijpen, als de heer Heemskerk de vorige maal met het voorstel van Burgemeester en Wethouders was meegegaan, nu niet. Naar aanleiding van hetgeen de heer Baart over de finan ciëele situatie van de gemeente heeft gezegd, vraagt spreker of de heer Baart Het Volk niet leest. Verleden week heeft daarin een verslag gestaan van een interessant referaat, dat gehouden is door den heer Wibaut, die toch in sociaal-demo cratische kringen als de financiëele specialiteit wordt beschouwd. Spreker begrijpt niet, dat van dergelijke verstandige opmer kingen als in dat referaat voorkomen, geen notitie wordt genomen. Spreker is het geheel eens met den heer Baart, dat straks door dat nieuwe personeel gemord zal worden. Ja, daarvoor zullen de heeren aan den overkant wel zorgen. De menschen solliciteeren hier en meenen, dat zij een behoorlijke betrekking krijgen, maar onmiddellijk wordt hun duidelijk gemaakt, dat zij het mis hebben. Het zal echter met dat morren wel los- loopen, wanneer de leiders aan die zijde ook wat mede werken om dat tegen te gaan en de tevredenheid te bevorderen. De Voorzitter zegt, dat het blijkbaar nooit goed is. Als men iets invoert wat voor allen geldt, dan heet het: dat gaat niet, nu wordt aan bestaande rechten getornden wil men een geleidelijken maatregel, dan wordt er gezegdneen, het bestaand recht moet gehandhaafd worden, of: neen, dan komt er ongelijkheid. Het eigenaardige is, dat die ongelijkheid wat betreft de pensioensbijdrage, welke men nu niet wil, altijd bestaan heeft. Toen voor het eerst de pensioensbijdrage werd ingevoerd, moesten de ambtenaren 1% betalen; later is de bijdrage 2.5% geworden, maar de oude ambtenaren bleven '1% betalen. Spreker heeft nooit gehoord, dat men daartegen opgekomen is. Wil men geen ongelijkheid, dan moet men er voor zijn, dat alle ambtenaren zekere korting betalen; maar wil men een geleidelijken overgang, dan krijgt men die ongelijkheid. Tertium non datur! De heer Baart verwart altijd arbeiders met deze ambtenaren. Spreker wil vragen, of de loonen van de ambtenaren van deze gemeente, verminderd met de pensioensbijdrage, minder zijn dan wat in de vrije maatschappij betaald wordt. Men kan niet zeggen, dat het zoo is. Anders zou men zeker niet voor elke betrekking, hoog of laag, zoovele sollicitanten krijgen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in stemming gebracht, wordt met 21 tegen 12 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Bergers, Oostdam, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, van Hamel, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Spendel, Wilbrink, Splinter, Zuidema, yan der Reijden, van Rosmalen, Huurman, Wilmer, Sijtsma, Eikerbout, Eerdmans, Deumer en Coster. Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Witmans, Dubbelde- man, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eek, van den Heuvel, Kooistra, Verwey, Heemskerk en mevrouw Dietrichde Rooy. De Voorzitter zegt, dat hij, alvorens punt 22 der agenda aan de orde te stellen, een vergadering met gesloten deuren zal houden. Hij doet daarop de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en stelt de Voorzitter aan de orde: XXII. Vaststelling van het Primitief-Kohier der school gelden voor het Middelbaar- en Hooger Onderwijs, dienst 1924-1925. (Zie lng. St. No. 3.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten tot vaststelling van het Primitief-Kohier der school gelden voor het Middelbaar- en Hooger Onderwijs, dienst 1924—1925, opgemaakt tot een bedrag van 51497,50. De Voorzitter vraagt, of een der leden nog iets in het belang der gemeente in het midden het ft te brengen. De heer van Eck zegt dezer dagen een eenigszins zonderling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 9