6 MAANDAG 26 JANUARI 1925. Sinds 19 Mei 1924 is bij spreker zeer ernstig de vraag gerezen, of het wel goed is om den band, die op het oogenblik op dit gebied met het Rijk bestaat, te behouden. Wij hebben hier niet alleen te doen met een geldelijke kwestie, maar ook met de kwestie van het gehalte van het onderwijs. Het gemeentelijk onderwijs wordt tegenwoordig door het Rijk op allerlei gebied aan banden gelegd en dat heeft hoogstwaar schijnlijk ook gevolgen ten opzichte van de vruchten van het onderwijs. Spreker wil iri dit verhand alleen maar wijzen op de grootte van het getal leerlingen, die door één leeraar onderwezen moeten worden. Hij wenscht, dat Burgemeester- en Wethouders niet alleen op de salarissen zullen letten maar ook onder de oogen zien ot de gemeente zich met het oog op het gehalte van het onderwijs, geldelijke offers zal moeten getroosten, welke het gevolg zouden zijn van het verbreken van den band met het Rijk op dit gebied. Die vraag zal den Raad voorgelegd moeten worden, wanneer een definitief voorstel van Burgemeester en Wethouders den Raad bereikt. De heer Knuttel kan het betoog van den heer Eerdmans vrijwel onderschrijven. Alleen verwondert hij zich erover, dat de heer Eerdmans bij deze gelegenheid daarmede komt en niet bij vorige gelegenheden, toen het lager onderwijs aan de orde was. Daar schijnen de groote klassen e. d. niet zoo bezwaarlijk te zijn! Spreker acht het beter om de discussie over deze geheele zaak te verschuiven totdat het definitieve voorstel er zal zijn, maar wil er thans toch iets van zeggen, omdat hij geen oogenblik de mogelijkheid wil openlaten om te denken, dat hij bereid zou zijn om deze salarissen te aanvaarden. De heer Sijtsma zegt, dat, wanneer hij en zijne partij- genoote met dit voorstel medegaan, zij dat doen op dezelfde gronden als de heer Eerdmans heeft aangevoerd, en dat zij anders niet den moed zouden hebben om er voor te stemmen, al zou het gevolg van verwerping van het voorstel zijn, dat de gemeente jaarlijks een Rijkssubsidie van 75000.— zou missen. Spreker wil ook nog wijzen op het billijkheidsmotief tegen over de leeraren, dat den Raad moet nopen om de Rijks regeling niet te aanvaarden. Er zou een verhouding komen te bestaan tusschen de salarissen van de leeraren en die van andere ambtenaren, welke niet te tolereeren zou zijn. Het gaat toch niet aan, dat men een leeraar van het middelbaar of gymnasiaal onderwijs wat het salaris betreft gelijkstelt met een concierge, en daarom meent spreker Burge meester en Wethouders ernstig onder het oog te moeten brengen, dat zij het behooren aan te durven, indien de billijkheid moet worden betracht, om die som van 70000. te derven. De heer Witmans staat in dezen het meest aan de zijde van den heer Verweij. Volgens de stukken geldt het hier slechts een voorloopige regeling teneinde te voorkomen, dat sedert 1 Januari teveel ontvangen salaris zal moeten worden terugbetaald, maar spreker vraagt, wanneer de definitieve regeling is te verwachten. Bij aanneming van dit voorstel krijgen Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om van af 1 Januari naar de Rijksregeling te gaan uitbetalen, tengevolge waarvan verschillende leeraren een belangrijk lager salaris zullen krijgen. Het is dus ge wenscht de zaak spoedig definitief te regelen. Spreker zal tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen, omdat het niet aangaat, dat men iemand, die een opleiding heeft gehad als een leeraar bij het middelbaar en gymnasiaal onderwijs, minder salaris geeft dan een ambtenaar bij de politie en andere ambtenaren van lagen rang. De heer Meijnen wil op het adres en de toelichting daarvan heden liever niet ingaan, al zou er wel iets over te zeggen zijn. De Raad dient vandaag een beslissing te nemen, want met Februari moet het Gemeentebestuur salarissen uitkeeren en het dient te weten, welke de bedragen dier salarissen moeten zijn. Zooals de heer Eerdmans en anderen terecht hebben gezegd, wordt er bij aanneming van dit voorstel niets principieel beslist, want Burgemeester en Wethouders zullen daardoor slechts de machtiging tot uitbetalen krijgen, meer niet. De tijd heeft ontbroken om een nieuwe salarisverordening, zooals de Raad die mag verwachten, n.l. een, welke a tête reposée is ineengezet, in te dienen. Voor de uitbetaling der salarissen moet een basis worden aangenomen en kiest men daarvoor niet de nieuwe regeling, dan moet men de oude regeling nemen, maar die bestaat feitelijk niet meer, althans niet. zooals de Raad ze heeft aangenomen. Verleden jaar heeft de Raad den aftrek, welken de Regeering voorstelde, eerst van 5% en met October van 10%, aanvaard voor Leiden, maar die aftrek bestaat bij de nieuwe regeling niet meer. Men zou dus verplicht zijn de regeling van verleden jaar zonder dien aftrek tot basis te nemen, maar dan zou de kans ontstaan, dat de leeraren een deel van hetgeen zij ontvingen moesten terugbetalen. Dus, omdat dat zou zijn een afwijking' van het Raads besluit van toenmaals, moet de Raad nu zeggen wat hij thans wenscht. Burgemeester en Wethouders achten het het beste, dat voorloopig tot basis voor uitbetaling wordt genomen de nieuwe regeling. De heer Witmans vraagt, wanneer het definitieve voorstel zal komen. Het zal zoo spoedig mogelijk komen; er wordt hard aan gewerkt; en het is niet de bedoeling om het op de lange baan te schuiven. De Voorzitter deelt mede van den heer Verweij het volgend voorstel ontvangen te hebben »Ondergeteekende stelt voor om ten behoeve van de leeraren van het Gymnasium, Hoogere Burgerscholen en Kweekschool voor Onderwijzers, wier salaris ten gevolge van de invoering van de nieuwe salarisregeling met meer dan iS1/2°/o is verlaagd, zoodanige voorzieningen te treffen als noodig zijn ter voorkoming van nog verdere verlaging van de salarissen dezer leeraren." Het voorstel van den heer Verweij wordt voldoende onder steund en kan mitsdien een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter 'zegt, dat dit voorstel iets betreft wat aan de orde komt, wanneer in den Raad deze salarissen aan de orde zijn; hij stelt mitsdien voor, dit voorstel te behandelen tegelijk met de in te dienen definitieve salarisregeling. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dien overeenkomstig besloten. De Voorzitter zegt, dat het hier vooral gaat om de leeraren, die tevens aan da Kweekschool les geven. De zaak zou geheel anders worden, wanneer b.v. de Kweekschool eens opgeheven was. Daarom vindt spreker het jammer, dat verschillende heeren zich bij voorbaat er over uitgelaten hebben. Wanneer het definitieve voorstel komt, dan zullen de leden de zaak a tête reposée kunnen bezien, maar men moet niet nu reeds zijn stem vastleggen. Dit voorstel beoogt slechts de wijze van uitbetalen dei- salarissen te regelen, totdat de zaak definitief geregeld is. Anders zou er voorloopig in het geheel geen betaling kunnen plaats hebben. - - 'r De beraadslaging wordt gesloten, waarna zonder hoofde lijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burge meester en Wethouders wordt besloten. NX. Voorstel om te besluiten, dat de betrekking van adjunct-directeur van den Markt- en Havendienst weder zal worden vervuld. (Zie Ing. St. No. 15.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Knuttel kan niet nalaten eenigszins zijne ver wondering erover uit te spreken, dat deze voorziening nu noodig is. Spreker is niet in de bijzonderheden van dezen dienst ingewijd, maar het lijkt hem toch wel een beetje groot scheeps opgezet. Te Delft, een plaats met een drukke markt en veel scheepvaart, was, althans tot vóór kort, de betrekking van marktmeester eenvoudig opgedragen als bijfunctie aan een hoofdagent van politie. Dit maakt niet den indruk, alsof er aan die functie zooveel zou vastzitten. De heer Witmans heeft dit voorstel met genoegen begroet; hij heeft het indertijd genomen besluit om de betrekking van adjunct-directeur bij dezen dienst voorloopig niet meer te vervullen altijd verkeerd gevonden. Spreker heeft in zijne vroegere betrekking te Leiden kunnen waarnemen, wat van een directeur en een adjunct-directeur bij dien dienst naar behooren kan worden geëischt. Het niet aanwezig zijn van een adjunct-directeur is niet in het belang van de gemeente; vooreerst omdat de directeur bij zijn afwe zigheid niet kan worden vervangen, maar bovendien omdat degenen, die thans het werk doen, dat vroeger de adjunct directeur deed, niet voldoende geschoold zijn om met eenig gezag tegenover hun onderhebbenden op te treden. Na zijn geheugen eens te hebben opgefrischt. is spreker tot de overtuiging gekomen, dat het noodzakelijk is de betrekking van adjunct-directeur van dezen dienst weder in te stellen, en hij spreekt de hoop uit, dat een alleszins geschikt persoon daarvoor te vinden zal zijn, want er hangt veel van af. De heer Bergers sluit zich aan bij hetgeen de vorige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6