14
„De markt voor het overige vee wordt gehouden des
Vrijdags, en in de week vóór Paschen des Woensdags,
gedurende de maanden Januari en December van des
voormiddags 8£ tot des namiddags 2|- uur,
gedurende de maanden Februari en November van des
voormiddags 8 tot des namiddags 2| uur,
gedurende de maanden Maart en October van des voor
middags 7 tot des namiddags 3 uur,
van 1 April tot en met 30 September van des voormiddags
6 tot des namiddags 3 uur,
met dien verstande dat, indien ten gevolge van de in
voering van den wettelijken zomertijd het aanvangsuur
eener markt vóór zonsopgang mocht vallen, dat aanvangsuur
wordt gesteld op een nader door Burgemeester en Wethou
ders te bepalen tijdstip, op of na zonsopgang vallende, en
onverminderd het bepaalde bij artikel 2 van de verordening,
houdende aanwijzing van de dagen, uren en plaatsen voor
het houden van de verschillende markten en van veilingen
van ooft, en bij artikel 1 van de verordening op de
Markten."
Artikel II.
Artikel 4 wordt gelezen als volgt:
„Het is, onverminderd het bepaalde in het tweede lid van
dit artikel en behoudens het bepaalde in de artikelen 19 en
32, verboden vee op de in artikel 2 bedoelde marktterreinen
te brengen, te doen brengen of te hebben buiten de in
of krachtens artikel 3 voor het houden van elke markt aan
gewezen uren.
Na des voormiddags 10 uur wordt, tenzij in zeer bijzondere
gevallen, ter beoordeeling van den Directeur, of die hem
vervangt, geen vee tot de in het derde lid van artikel 3
bedoelde markt toegelaten."
Artikel III.
In de tweede zinsnede van artikel 33 wordt in plaats van
„4," gelezen: „4 eerste lid,".
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 30. Leiden, 4 Februari 1925.
Blijkens mededeeling van den Hoofdarchitect van den
Rijksgebouwendienst, is het noodig, dat ten behoeve van de
bemaling van het terrein van het Nieuwe Academisch
Ziekenhuis eenige wateringen worden verruimd. Tot deze
wateringen behoort de Molensloot, uitkomende in de Poel
watering en grenzende aan de perceelen kadastraal bekend
gemeente Leiden Sectie L nis 538 en 1254, welke eigendom
zijn van de gemeente Leiden.
Voor de bedoelde verruiming zal een 2 Meter breede
strook van deze beide perceelen aan de zijde van de
Molensloot moeten worden afgegraven, terwijl de scheiding-
sloot tusschen die perceelen aan weerszijden met 1 Meter
moet worden verbreed. Over eene slootlengte 85 Meter
zal derhalve eene oppervlakte van 2 maal 85 of 170 M2.
van genoemde perceelen L 538 en 1254 in beslag moeten
worden genomen.
Een en ander is op de hierbij overgelegde teekening met
roode kleur aangegeven.
Met het oog op de noodzakelijkheid van de uit te voeren
werken bestaat noch bij ons College, noch bij de Commissie
van Fabricage tegen den afstand van bedoelde strookjes
grond bezwaar, waarbij de koopprijs van den grond op
ƒ3.per M2. ware te bepalen, overeenkomstig den prijs,
die van de Nederl. Spoorwegen is ontvangen voor nabij
gelegen grond, welke krachtens Raadsbesluit van 11 Augustus
1924 (Ingek. Stukken No. 217) werd verkocht.
Verder zal bij den verkoop rekening dienen te worden
gehouden met de omstandigheid, dat de perceelen L 538
en 1254 verhuurd zijn en de te verkoopen perceelsgedeelten
zullen worden afgegraven, dus voor den huurder verloren
geraken.
Het perceel Sectie L no. 538 is als tuingrond, behoorende
tot het complex Rijks-Opvoedingsgesticht, aan het Rijk
verhuurd. Het terrein van dit gesticht ruim 3 H.A.
zal echter door de slootverbreeding niet noemenswaard
kleiner worden, n.l. voor slechts ongeveer 60 M2., zoodat de
door het Rijk te betalen huur deswege geen wijziging be
hoeft te ondergaan.
Het perceel Sectie L no. 1254 is als tuingrond in persoon
lijk gebruik bij den Directeur van het Rijksopvoedings
gesticht, aan wien het is verhuurd voor 65.'s jaars. In
verhouding tot de geringe oppervlakte van dit perceel
1480 M2.) is de verkleining, tengevolge van de sloot
verbreeding, met HO M2. niet onbelangrijk; de huur zal,
ingevolge de bepalingen van het huurcontract, tot 50.per
jaar behooren te worden teruggebracht. Bovendien echter
zal den huurder moeten worden vergoed een bedrag van
12.wegens op den grond gebrachten mest, waarvan
thans geen profijt meer zal worden getrokken; deze vergoe
ding zal door den kooper behooren te worden gegeven. Verder
zullen eenige voorschriften dienen te worden in acht ge
nomen bij het afgraven van den grond, teneinde de belangen
der huurders niet te schaden.
De Minister van Financiën, door den Hoofdarchitect van
den Rijksgebouwendienst in kennis gesteld met de boven
staande voorwaarden die wij, behoudens Uwe nadere goed
keuring, aan den verkoop meenden te moeten stellen, deelde
ons bij schrijven van den 31en Januari j.l. mede, dat hij
met die voorwaarden genoegen nam en verzocht ons ten
spoedigste de voorstellen tot verkoop bij Uwe Vergadering
aanhangig te willen maken.
Dienovereenkomstig geven wij U in overweging te be
sluiten, tot verkoop aan den Staat der Nederlanden (De
partement van Financiën) van een strook grond van de
perceelen kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie L nis
538 en 1254, ter breedte van 2 Meter langs de aangrenzende
Molensloot en ter breedte van 1 Meter aan weerszijden van
de scheidingssloot tusschen die perceelen, over eene totale
slootlengte van 85 Meter, een en ander als op de hierbij
overgelegde teekening met roode kleur is aangegeven, ter-
gezamenlijke oppervlakte van 170 M2. tegen een koopprijs
van 3.per M2. en verder onder de navolgende voor
waarden
1°. dat de Staat der Nederlanden aan den Directeur van
het Rijksopvoedingsgesticht, in privé huurder van het perceel
Sectie L 1254, een bedrag van 12.uitkeert als vergoeding
voor reeds aangebrachte bemesting op het te verkoopen
perceelsgedeelte
2°. dat de verbreeding van de slooten en alle daarmede
in verband staande werkzaamheden zullen geschieden,
zonder eenigen last of hinder te veroorzaken aan de huurders
der perceelen L 538 en 1254 en, voor zoover noodig, in
overleg met die huurders
3°. dat alle kosten op den verkoop vallende, komen voor
rekening van den Staat der Nederlanden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 31. Leiden, 5 Februari 1925.
Art. 4 van de Warenwet 1919 (S. 581), welke wet voor
zooveel onze gemeente aangaat op 15 November 1921 in
werking is getreden, bepaalt, dat iedere keuringsdienst,
behalve het noodige opsporingspersoneel, zal hebben één of
meer laboratoria met het noodige onderzoekpersoneel.
Nu was, zooals U bekend zal zijn, de vroegere gemeente
lijke keuringsdienst van eet- en drinkwaren gevestigd in
eenige lokalen van het Pharmaceutisch Laboratorium aan
de Hugo de Grootstraat, daartoe door het Rijk aan onze
gemeente in huur afgestaan.
Zoodra bekend werd, dat in onze gemeente een keurings
dienst zou worden gevestigd en dat die dienst een 36-tal
gemeenten zou omvatten, die te zamen een kring vormen,
was het ons duidelijk, dat de nieuwe dienst niet in de be
staande localiteiten kon gevestigd blijven.
Wij droegen daarom den Directeur der Gemeentewerken
op een plan te ontwerpen met kostenberekening voor den
bouw van een dienstgebouw met laboratorium op het
Raamland.
Het plan, door den Directeur opgemaakt, waarvan de
kosten, inclusief die van het meubilair en den inventaris,
werden geraamd op 180.000.verwierf de goedkeuring
van de Commissies van Fabricage en van den Geneeskundigen
Dienst en den Keuringsdienst van Waren, alsmede van de
Gezondheids-Commissie.
Het werd met de daarbij behoorende toelichtingen en
teekeningen op 9 December 1921 aan Zijne Excellentie den
Minister van Arbeid ingediend ter goedkeuring en met ver
zoek om, overeenkomstig art. 13, 2°, der wet, een bijdrage
ad 50 in de kosten van op- en inrichting te verleenen.
De Minister meende echter, met het oog op den toestand
der Rijksmiddelen, ernstig bezwaar te moeten maken tegen
de uitvoering van een plan, waaraan zóó hooge kosten ver
bonden waren, en achtte een besparing van 50 mogelijk
en geboden. Ook meende hij, dat de keuringsdienst wellicht