Ch. Buys de Beerenbrouck. GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 11 ISOEKOMEN STUKKEN. N°. 25. Leiden, 23 Januari 1925. Zooals U bekend is, hebben Gedeputeerde Staten bij hunne beschikking van 27 October/4 .November 1924 hunne goedkeuring onthouden aan Uw besluit van 14 Juli t. v. (Ingek. Stukken No. 166) om: a. van de ambtenaren en werklieden die op of na 1 JuDi 1924 in dienst der gemeente Leiden treden of getreden zijn, b. van de ambtenaren en werklieden, die reeds in dienst van de gemeente werkzaam zijn, doch die op of na 1 Juni 1924 in een hoogere loongroep worden ingedeeld, in een andere functie worden benoemd of tot een hoogeren rang worden bevorderd, ter zake van het ambtenarenpensioen 3 en ter zake van het weduwen- en weezenpensioen, in plaats van l/2 5V2 met de in de wet aangegeven beperking te verhalen, met dien verstande, dat ten opzichte van de sub b bedoelde ambtenaren en werklieden het netto uit te keeren loon niet zou dalen beneden het bedrag, dat aan netto loon werd genoten, voordat de indeeling in een hoogere loongroep, aanstelling in andere functie of in een hoogeren rang plaats had. Van deze beschikking heeft de Burgemeester, gelijk U werd medegedeeld in Uwe Vergaderiug van 10 November j.l., vernietiging bij de Kroon aangevraagd. Blijkens het hierachter afgedrukt schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft Z. E., nu Gedeputeerde Staten na gepleegd overleg niet genegen bevonden werden aan den door den Minister geuiten wensch, om hun besluit te herzien, te voldoen, geen vrijheid kunnen vinden gevolg te geven aan het verzoek van den Burgemeester, om het besluit van Gedeputeerde Staten te vernietigen. Na kennisneming van het besluit van den Minister, heb ben wij overwogen, welk standpunt thans door de gemeente moet worden ingenomen. Het komt ons voor, dat vermits bij Gedeputeerde Staten slechts bezwaar bestond tegen het verhoogde verhaal ten opzichte van de sub b bedoelde ambtenaren en werklieden, het verhoogde verhaal ten opzichte van de ambtenaren, die op of na 1 Juni 1924 in dienst van de gemeente Leiden treden of getreden zijn, dient te worden gehandhaafd. Ook ten opzichte van de ambtenaren in dienst van de provincie Zuid-Holland, wordt eenzelfde gedragslijn gevolgd. Onder mededeeling, dat aan de overige betrokken ambte naren en werklieden het krachtens Uw besluit van 14 Juli 1924 meer verhaalde zal worden terugbetaald en dat het in Uwe Vergadering van 10 November j.l. in handen van ons College ten fine van praeadvies gestelde adres van een drie tal politiebonden inzake deze aangelegenheid alsnu verder voor kennisgeving kan worden aangenomen, geven wij L we Vergadering derhalve in overweging: a. onder intrekking van Uw besluit van 14 Juli 1924 (Ingek. Stukken no. 166) te besluiten, dat met wijziging van het raadsbesluit van 18 December 1922 (Ingek. Stukken no. 383) van de in laatstgenoemd besluit sub A bedoelde ambtenaren, voorzoover zij op of na 1 Juni 1924 in dienst van de gemeente treden of getreden zijn, terzake van het ambtenarenpensioen 3 en ter zake van het weduwen- en weezenpensioen 5| met de in de wet aangegeven beperking zal worden verhaald; b. het adres van den Algemeenen Bond van Politieperso neel in Nederland, den Bond van Christelijke Politieambte naren in Nederland en den Nederlandschen B. K. Politiebond „St. Michaël" in zake de toepassing van de verordening betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden voor kennisgeving aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage, 21 Januari 1925. Tot mijn leedwezen moet ik U melden geen vrijheid te vinden gevolg te geven aan Uw verzoek om voor vernietiging voor te dragen het besluit van Gedeputeerde Staten tot niet- goedkeuring van het besluit van den gemeenteraad van Leiden d.d. 14 Juli 1924 inzake aftrek voor pensioenbijdragen. Zou reeds vernietiging van een negatief besluit een twijfel- achtigen toestand scheppen, in casu staan stellig groote moeilijkheden te vreezen nu het na het gehouden overleg bijster onwaarschijnlijk mag heeten, dat Gedeputeerde Staten hun standpunt zouden wijzigen, zoolang de wet geen beroep aan de beslissing van Gedeputeerde Staten openstelt, zal daarin zijn te berusten. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Aan den Heer Burgemeester van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 1