ting en instandhouding van een Instituut voor Indische Archaeologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden, genaamd „Instituut Kern", met bepaling, dat de huur, ingaande op een nader door ons College vast te stellen datum, wordt aangegaan tot en met 30 April 1926 en geacht; wordt daarna telkens voor den tijd van één jaar te zijn verlengd, indien zij niet zes maanden tevoren door een der partijen schrif telijk is opgezegd en voorts onder de in de Leeskamer ter visie liggende voorwaarden. Bij aanneming van ons voorstel zal het urinoir bij den hoofdingang dienen te worden verplaatst en zal de privaat inrichting op de bovenverdieping behooren te worden ver vangen door een behoorlijk closet. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 21. Leiden, 20 Januari 1925. Door de erven van den heer P. J. van Hoeken werd in den loop van het vorige jaar een perceel bouwterrein, in de Waard, alsmede de Waardstraat en andere straatge deelten aan de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" te koop aangeboden. Ons College, met deze aanbieding in kennis gesteld, oordeelde het in overeenstemming met het bestuur der ver- eeniging gewenscht, dat de onderhandelingen te dezer zake met de erven rechtstreeks door de gemeente werden gevoerd, vermits toch bij eventueelen aankoop de gemeente eigena resse behoorde te worden. De erven dan wenschten voor de som van 5500.in eigendom af te staan de navolgende perceelen Sectie K. n°. 3074, groot 3095 M2, tuinland en halve sloot n". 704, 235 M2, water; n°. 2173, water, tuinland en gedeelte Munniken- straat n°. 3075, de geheele Waardstraat n". 3683, gedeelte verlengde Oosterstraat, voor zoover strekkende langs het perceel K. n°. 3074 en langs de Waardstraat. Het kwam ons College echter voor, dat hierop niet kon worden ingegaan, daar de gevraagde koopsom, in verband met de vrij belangrijke kosten, die een volledige verbete ring van de Waardstraat zouden vorderen, te hoog moest worden geacht. Ka eenig onderhandelen meenden wij, in overeenstem ming met het oordeel van de Commissie van Beheer over het Grondbedrijf, aan de erven het hierondervolgend tegen voorstel te moeten doen. Alvorens een uiteenzetting van dit voorstel te geven, zij medegedeeld, dat door de N. V. Gebrs. van Hoeken's Houthandel, ter uitbreiding van hare houtloodsen, een met pannen gedekte houten overkapping op het terrein aan de Waardstraat, Sectie K. n°. 3521, was gebouwd, doch dat ons College de achteraf gevraagde ver gunning tot dezen bouw alleen kon verleenen, indien de grond, op de teekening II in rood aangegeven aan de ge meente, vrij van alle lasten en zonder eenige kosten vool haar in eigendom werd overgedragen en de kosten van straataanleg op genoemden grond, die op 4000.werden geraamd, in de gemeentekas werden gestort. Tijdens het leven van den heer P. J. van Hoeken, aan wien ook deze grond behoorde, leverde het voor de Naamlooze Vennoot schap moeilijkheden op, deze transactie tot stand te brengen, doch met het overlijden van den heer van Hoeken eindig den deze moeilijkheden. Toen nu door de erven de hier- voren genoemde perceelen te koop werden aangeboden, achtte ons College het gewenscht tevens de aangelegenheid betreffende den bouw der bedoelde overkapping met de Naamlooze Vennootschap tot oplossing te brengen. Wij gaven daarom aan de erven te kennen, dat ons College bereid was Hwe Vergadering het volgende voorstel te doen: De erven dragen, behalve de hiervoren aangeduide per ceelen Sectie K. nis. 3074, 704, 2173, 3075, aan de gemeente om niet over dat gedeelte van de verlengde Oosterstraat, dat op de kaart I in rood is aangegeven, alsmede het ge deelte verlengde Munnikenstraat Sectie K. no. 2622. Daar tegenover zal de gemeente haren eisch van storting van een bedrag van 4000.voor de kosten van den straataanleg op bedoeld gedeelte der verlengde Oosterstraat laten vallen, en alsnog de vereischte vergunning verleenen. Aan de door ons beoogde transactie ligt derhalve ten grondslag, dat de gemeente voor het bouwterrein, niettegen staande de vrij belangrijke kosten van verbetering der Waardstraat, een som van ƒ4000.wil betalen. Waar echter de bestratingskosten van den grond, op teekening II in rood aangegeven, eveneens 4000.zullen bedragen, kan mitsdien een verrekening met gesloten beurzen plaats hebben en komt de transactie dus neer op kosteloozen afstand van de perceelen bouwterrein en straat. Wij werden bij het doen van dit voorstel geleid door de overwegiug, dat het bezit van het bouwterrein, gelegen als het is tusschen de door de vereeniging „Eensgezindheid" gestichte woningcomplexen en de bebouwing aan de Waard straat, voor de gemeente niet zonder belang is. Bovendien is het alsdan mogelijk o. a. de Munnikenstraat door te trekken, een aangelegenheid die reeds eerder onder de aandacht van Uwe Vergadering werd gebracht (Ingek. Stukken no. 196 van 1924), doch waartoe destijds niet kon worden over gegaan aangezien het bewuste terrein niet aan de gemeente toebehoorde. Besluit Uwe Vergadering de eigendomsoverdracht op dezen voet te aanvaarden de erven deelden ons inmiddels mede, dat zij zich met ons voorstel konden vereenigendan dienen de perceelen bouwterrein c. a. Sectie K nis. 3074 en 704, in het Grondbedrijf te worden ingebracht en wel tegen een waarde van 2,per M2., d.i. in totaal 6660. In overeenstemming met het advies van de Commissie van Beheer over het Grondbedrijf geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging: A. te besluiten van de erven P. J. van Hoeken in eigendom en onderhoud bij de gemeente, zonder betaling van koopsom, de navolgende perceelen grond, gelegen in de Waard, in het belang van de Volkshuisvesting over te nemen: Sectie K. no. 3074, tuinland en halve sloot; 704, water; 2173, water, tuinland enged. Munnikenstraat; 3075, de geheele Waardstraat; 2622, gedeelte Munnikenstraat; 3683, dat gedeelte van de verlengde Ooster straat, dat op de kaart gemerkt I in rood is aangegeven; B. te besluiten de perceelen Sectie K. nis. 3074 en 704 in het Gemeentelijk Grondbedrijf in te brengen tegen 2 per M2., dat is in totaal voor 6660. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N"". 22. Leiden, 20 Januari 1925. Het komt onze Commissie, met den Commissaris van Politie, wenschelijk voor, dat het rooken in autobussen worde verboden en strafbaar gesteld. Het groote gevaar, dat het wegwerpen in een autobus van een brandend stuk sigaar, sigaret of lucifer kan opleveren en blijkens de ervaring ook reeds heeft opgeleverd, noopt tot het nemen van maat regelen, om ernstige ongelukken te voorkomen. Met opneming van een rookverbod als eene der voor waarden, waaronder door Burgemeester en Wethouders stand plaats- of rijvergunningen aan de houders van autobussen worden verleend, kan o. i. niet worden volstaan. Het is toch niet voldoende, dat de ondernemer van een autobus dienst, die toestaat, dat er in zi;n wagens gerookt wordt, met intrekking van de vergunning wordt bedreigd, ook, of juist, zij die door in eeii autobus te rooken hun medereizigers aan levensgevaar blootstellen, dienen te worden gestraft. De aard van het feit wettigt naar onze meening bedreiging met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Behalve het rooken in-, zouden wij ook het verontreinigen van de autobussen door spuwen, als anderszins, verboden willen zien. Bij het toenemend verkeer met deze vervoer middelen, waar zich in een beperkte ruimte een betrekkelijk groot aantal personen pleegt te bevinden, is een dergelijk verbod alleszins gewenscht. Het bestaat trouwens reeds ten opzichte van rijtuigen, wachtlokalen, enz. van spoor- en tram wegen (vgl. ook art. 53 der verordening op het Bijden). Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergadering in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening: V E R O R D E N I N (J, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 18) op het Rijdenlaatstelijk gewijzigd bij verordening van 20 October 1924 (Gemeenteblad No. 29). Artikel I. Na artikel 33sexies van bovengenoemde verordening wordt ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 7