6 eenkomst van borgtocht aan te gaan tot bedragen als door Burgemeester en Wethouders wordt noodig geacht, en wel A7oor den tijd van één jaar, aanvangende 1 Januari 1925, met stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar, behoudens opzegging, tegen een premie van 5%o per jaar met restitutie van 10% der premie over het jaar, dat zonder schade voor „Fatum" verloopt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 18. Leiden, 19 Januari 1925. Bij missive van 7 Januari j.l. No. 12589, afd. M.O., door ons ontvangen op den 12den Januari d.a.v., heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan ons toe gezonden een exemplaar van het Bezoldigingsbesluit voor de Burgerlijke Rijksambtenaren 1925, van het Koninklijk Besluit van 27 December 1924 (S. 584) tot wijziging van dat be sluit, alsmede een uittreksel uit het K. B. van 23 December 1924 No. 21. tot vaststelling van nadere bepalingen inzake de jaarwedden van het onderwijzend en bedienend personeel der Rijks Iloogere Burgerscholen. Wederom stelt de Minister het behoud van de Rijkssubsidie voor het Gymnasium en de Gemeentelijke Hoogere Burger scholen afhankelijk van de overneming van de in die besluiten vervatte salarisregeling voor het personeel dezer gemeente lijke onderwijsinrichtingen. Door de late ontvangst van deze besluiten, welke op 1 Januari j.l. zijn ingegaan, heeft de tijd ontbroken om, indien dat noodig mocht blijken, tijdig vóór Uwe eerstvolgende ver gadering een nieuwe salarisverordening te ontwerpen. Niet temin zijn wij van oordeel, dat zonder te praejudicieeren op Uwe beslissing inzake de al of niet invoering van de nieuwe regeling, het gewenscht is, om rekening te houden met de mogelijkheid, dat het gemeentebelang de over neming van de nieuwe salarisregeling vordert. Om die reden achten wij het gewenscht, dat ons College wordt ge machtigd om, te rekenen met ingang van 1 Januari j.l., het onderwijzend personeel aan de genoemde gemeentelijke onderwijsinrichtingen te betalen op den voet van de nieuwe Rijksregeling. Daarna zullen wij zoodra mogelijk een defini tieve beslissing van Uwe Vergadering uitlokken. Eenigszins anders staat het met de salarisregeling van het onderwijzend persopeel der Kweekscholen. Immers is het wèl bekend, dat ook voor de Kweekscholen met ingang van 1 Januari j.l. eene nieuwe regeling zal worden vast gesteld, maar nog steeds is die regeling niet door ons ont vangen. Nu geldt weliswaar voor de gemeentelijke Kweek school niet de eisch van onveranderde overneming der Rijksregeling, maar waar tot nu toe het personeel der gemeentelijke Kweekschool steeds op den voet der Rijks regeling is gesalarieerd, zal, bij overneming van de Rijks regeling Amor Gymnasia en Hoogere Burgerscholen, toch ook voor de Kweekschool de nieuwe Rijksregeling wederom moeten worden aangenomen. Dat klemt nog te meer, indien de geruchten juist zijn, dat de leeraren aan de Kweekscholen voortaan hetzelfde of vrijwel hetzelfde salaris zullen ont vangen als de leeraren aan de Hoogere Burgerscholen. In de veronderstelling, dat de nieuwe regeling voor de KAveekscholen ons voor het einde dezer maand zal bereiken, verdient het o. i. dan ook aanbeveling ons ten aanzien van de betaling van het Kweekschoolpersoneel dezelfde mach tiging te verleenen als boven is omschreven voor de betaling van het onderwijzend personeel van het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage ge legde stukken geAmn wij U derhalve in overweging ons College te machtigen om, in afwijking van de thans be staande regeling, te rekenen met ingang van 1 Januari 1925, het onderwijzend personeel A7an: het Gymnasium, de H. B. 8. met 5-jarigen cursus en de H. B. S. voor Meisjes te betalen op den voet van de eveneens met ingang van 1 Januari 1925 ingevoerde salaris regeling voor het onderwijzend personeel der Rijks Hoogere Burgerscholen en de Gemeentelijke KAveekschool voor Ondenvijzers en Onderwijzeressen en de daaraan verbonden cursussen te betalen op den voet van de eveneens met ingang van 1 Januari 1925 in te voeren salarisregeling voor het onder wijzend personeel der Rijkskweekscholen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 19. Leiden, 20 Januari 1925. Het bestuur van het Leidsch Politie Muziekgezelschap heeft tot ons College het verzoek gericht voor het houden van zijne repetities gebruik te mogen maken van een tweetal vertrekken in het voormalig Invalidenhuis aan den Middel weg, aangezien de oefeningen thans moeten plaats hebben in een daartoe geheel ongeschikt particulier lokaal. Tegen inwilliging van het verzoek bestaat bij ons College, nu adressant bereid is gebleken de in de Leeskamer ter visie liggende voorwaarden te aanvaarden, geen bezwaar. Voor het beoogde doel kunnen gevoeglijk worden afgestaan twee vertrekken, gelegen boven de woningen nis. 40a en 406. Weliswaar bevinden deze kamers zich thans in een minder goeden toestand, doch de gemeente heeft ter zake geen uit gaven te doen, aangezien de vereeniging op zich neemt voor hare rekening alle noodige verbeteringen uit te voeren. Met het oog op een en ander komt ons een huurprijs van 25. per jaar voldoende voor. Onder opmerking, dat bij Uw besluit van 30 April 1923 (Ingek. Stukken No. 121) ook aan de Christelijke Muziek- vereeniging „Polyhymnia" over een gedeelte van het Invali denhuis de beschikking werd gegeven, stellen wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, voor, twee vertrekken in het voormalig Invalidenhuis, gelegen boven de woningen aan den Middelweg nis. 40a en 406 tegen een jaarlijkschen huur prijs van 25.te verhuren aan het Leidsch Politic- Muziekgezelschap, met bepaling, dat de huur., ingaande op een nader door ons College vast te stellen datum, wordt aangegaan tot en met 30 April 1926 en geacht wordt daarna telkens voor den tijd van één jaar te zijn verlengd, indien zij niet drie maanden te voren door een der partijen schrif telijk is opgezegd en voorts onder de in de Leeskamer ter visie liggende voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N". 20. Leiden, 20 Januari 1925. Het te dezer stede opgerichte Instituut voor Indische Archaeologie aan de Rijksuniversiteit, genaamd „Instituut Kern", dat zich ten doel stelt te zijn een seminarium ten dienste zoowel van onderwijs als van wetenschappelijk onderzoek en dat er naar streeft zich daartoe te voorzien van het materiaal, benoodigd bij de oudheidkundige studie van het geheel Indische cultuurgebied, heeft ons College ver zocht aan het Instituut huisvesting te willen verleenen in den Noordelijken vleugel van het gebouw „'s-Gravenstein". Men stelt zich voor de beoogde instelling in de toekomst onder te brengen in een eigen gebouw met voldoende ruimte voor behoorlijke berging van genoemd studiemateriaal, een gebouw dat tevens bevat een leeszaal en een collegelokaal met gelegenheid tot het projecteeren van lichtbeelden. Aan gezien echter aan een onmiddellijke vervulling van dezen wensch niet ATalt te denken, zou het Instituut voorshands willen volstaan met enkele vertrekken, waarin het reeds aanwezige en nog te verwerven materiaal een passende bergplaats kan vinden Daartoe heeft het Instituut het oog geslagen op den genoemden vleugel van het gebouw 's-Graven stein". Vermits het benedengedeelte A7an dezen Adeugel thans nog gebezigd wordt als ontspanningslocaliteit voor de werk - loozen, neemt adressant voorloopig genoegen met de boven verdieping, in de verwachting, dat het benedengedeelte later, wanneer de gemeente daarover niet meer de beschikking behoelt, eveneens ten gebruike zal worden afgestaan. Voor inwilliging van het verzoek bestaat o. i. alle aan leiding. Het betreft hier een zaak van hooge wetenschap pelijke Avaarde, waarbij ook de belangen van onze gemeente, als universiteitsstad, zijn betrokken. Bovendien, een instituut voor oudheidkunde kan al niet beter worden ondergebracht dan in een gebouw van eerbiedwaardigen ouderdom als ,,'s-Gravenstein", in welks anderen vleugel zich reeds een bewaarplaats bevindt van oude boeken en platen. Ten slotte is ook een huurprijs van ƒ250.per jaar, dien het Instituut bereid is voor den halven vleugel te betalen, alleszins aan nemelijk te achten. Voor de verdere aan de verhuring te verbinden voorwaarden, waarmede de vereeniging instemt, mogen wij verwijzen naar de in de Leeskamer ter vdsie liggende concept-overeenkomst. Waar ook overigens tegen verhuring van dit gedeelte van ,,'s-Gravenstein" geenerlei bezwaar bestaat geven Avij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, in overweging, de bovenverdieping van den Noordelijken vleugel van het gebouw ,,'s-Gravenstein" aan de zijde van de Papenstaat tegen een huurprijs van 250.per jaar te verhuren aan de Vereeniging tot stich-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 6