4
voor de som van f 15.550.te betalen uit de middelen
van het afsehrijvings- en vernieuwingsfonds dier inrichting.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 13 December 1924.
Zooals Uw College uit de jaarverslagen van den Directeur
van het Openbaar Slachthuis bekend zal zijn, staan de
vloeren in de meeste bedrijfslokalen dier inrichting aan
voortdurende verzakking bloot.
Bij de oprichting van het Slachthuis bestond de eigenlijke
vloerbedekking in de verschillende bedrijfslokalen uit cement-
beton, waarvan de oppervlakte, ter voorkoming van glad
heid, was behandeld met een z.g.n. wafelwals. Ofschoon dit
materiaal op zichzelf als grondstof voor slachthuisvloeren
alleszins bevredigende resultaten heeft opgeleverd, moesten de
meeste vloeren in den loop der jaren toch reeds worden ver
nieuwd. De rechtstreeksche oorzaak daarvan is gelegen in den
minder deugdelijken ondergrond, waarop het slachthuis is
gebouwd, die reeds tot gevolg heeft gehad, dat ook de
muren in het hoofdgebouw hier en daar scheuren ver-
toonen en dat de niet onderheide gebouwen als de stallen
enz. in aanzienlijke mate zijn gezakt.
Wat nu de vloeren betreft is de toestand deze, dat de
opgebrachte zandlaag, waarop zij rusten, ondanks de genomen
voorzorgsmaatregelen van aanstampen, inwateren enz., in
den loop der iaren voortdurend wegzakt, waardoor ook de
vloeren, die hier en daar nog steunpunten vinden in de
paalfundeeringen, komen hol te liggen en op hun beurt
gaan zakken en scheuren. Een en ander heeft er reeds toe
geleid, dat de vloeren in de darmwasscherij, varkensslachthal,
gezellenlokaal, sterilisatieruimte en den verbindingsgang
moesten worden vernieuwd. Bij al deze vloeren is de ver
betering echter niet afdoende geweest, integendeel, de meeste
hunner vertoonen thans weder de kenmerkende verschijn
selen van een voortdurend zakkenden ondergrond, zoodat
ook hier te zijner tijd weder ingrijpen geboden zal zijn.
De vloer in de runderslachthal is een van de weinige
vloeren, welke sedert de oprichting van het slachthuis nog
niet is vernieuwd. Wel zijn daaraan in de laatste jaren
herhaaldelijk herstellingen uitgevoerd, dichthakken van
scheuren, het ruw hakken van de meest gladde plaatsen
enz. doch tot een afdoende verbetering achtten wij den tijd,
in verband met de daaraan verbonden kosten, nog niet
gekomen. De Directeur is thans evenwel van oordeel, dat
de gebreken van dezen vloer van dien aard zijn, dat spoedig
ingrijpen noodzakelijk is.
In de eerste plaats is deze vloer zóó glad, dat hij gevaar
oplevert zoowel voor de personen, die in de slachthal werk
zaam zijn, als voor de slachtdieren, welke daar worden aan
gevoerd; voorts vertoont hij tal van diepe scheuren, die
het spoelwater, bloed, enz. doorlaten en daardoor aanleiding
geven tot verontreiniging van den bodem. Bovendien is de
helling van den vloer vermoedelijk als gevolg van verzakking
veel te sterk, waardoor eveneens het uitglijden wordt be
vorderd, terwijl het ten slotte niet onwaarschijnlijk is, dat
rioolbuizen, die onder den vloer liggen, door de verzakking
zijn stuk gegaan of door het losraken der verbindingen het
rioolvocht niet meer behoorlijk afvoeren.
Ook de Directeur der Gemeentewerken, wiens advies is
ingewonnen, acht herstel van den bestaanden vloer niet-
mogelijk en ziet een afdoende oplossing alleen in het ver
wijderen van den bestaanden en het aanbrengen van een
nieuwen gewapend betonvloer, dragende op de rompmuren
en de kolommen van het gebouw, welke muren en kolommen
op een paalfundeering rusten en voldoend draagvermogen
bezitten om bovendien dezen gewapend betonvloer met de
daarop komende belasting te dragen. De kosten van den
vloer worden door hem geraamd op ƒ8750.die van de
rioleeriug (vervanging van de bestaande door rechtstreeks
buiten het gebouw leidende riolen, rustende op in den grond
geheide gecreosoteerde planken) op ƒ1000.en die van de
eigenlijke vloerbedekking op ƒ5800.zoodat het geheele
werk een uitgaaf vordert van ƒ15.550.
Op grond van het bovenstaande en onder mededeeling,
dat bovengenoemde uitgaaf uit de middelen van het afsehrij
vings- en vernieuwingsfonds kan worden bestreden, geven
wij Uw College beleefd in overweging aan den Gemeente
raad voor te stellen, onze Commissie te machtigen over te
gaan tot het doen vernieuwen van den vloer in de runder
slachthal van het Openbaar Slachthuis voor de som van
15.550.te betalen uit de middelen van het afschrijvings-
en vernieuwingsfonds dier inrichting.
De Commissie van Beheer voornoemd,
Aug. L. Reimeringer, Voorzitter,
J. A. v. d. Stok, Secretaris.
N°. 12.
Leiden, 16 Januari 1925.
Naar aanleiding van de ingediende aanvragen om toe
kenning van eene bijdrage, als bedoeld in artikel 102 der
Lager Onderwijswet 1920, ten behoeve van het bijzonder
vervolgonderwijs over het jaar 1923 en de in verband
met de driejaarlij ksche verrekening daarbij thans door
de besturen overgelegde stukken, deelen wij U mede, dat
grondslag voor de berekening van deze bijdrage vormt het be
drag, dat gemiddeld per leerling van het openbaar vervolg
onderwijs over het afgeloopen dienstjaar ten laste van de ge
meente is gebleven. Aangezien te dier zake over 1922 in
totaal een bedrag van 2621.07V2 voor rekening van de ge
meente is gebleven en het openbaar vervolgonderwijs ge
durende dat jaar gemiddeld door 195 leerlingenis gevolgd,
is derhalve per leerling gemiddeld een bedrag van 13.44
ten laste van de gemeente gebleven. Volledigheidshalve voegen
wij hieraan nog toe, dat gemiddeld gedurende 6 uren per
week openbaar vervolgonderwijs is gegeven.
Vermits het dubieus is, of het Rijk ten behoeve van
den vervolgcursus gegeven in de school aan de Haarlemmer
straat 240 over 1923 eene vergoeding zal toekennen voor de
salarissen, zijn bij de verrekening van de gemeentelijke bij
drage voor dien cursus de uitgekeerde salarissen als niet
door het Rijk vergoed beschouwd. Indien deze vergoeding
toch mocht worden verkregen, zal een bedrag van 119.09
in de gemeentekas terug moeten worden gestort.
Aangezien het totaal bedrag der over 1921 en 1922 uit
gekeerde bijdrage, vermeerderd met de over 1923 nog toe te
kennen bijdrage, de over die jaren voor de vervolgcursussen
Hoogewoerd 57 en Pelikaanstraat 1 werkelijk gemaakte
kosten met resp. 70.74 en ƒ97.54 zoude overtreffen, moet de
bijdrage over 1923 overeenkomstig art. 102, derde lid. der
wet met resp. ƒ70.74 en ƒ97.54 worden verminderd.
Op grond van een en ander geven wij U, met verwijzing
naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, in
overweging de bijdrage in de kosten van het bijzonder ver
volgonderwijs, bedoeld in artikel 102 der Lager Onderwijswet
1920, over het jaar 1923 vast te stellen voor den cursus in
de school:
aan de Pasteurstraat 2b, op334.50s
Middelstegracht 119 (v/h. Pieterskerk
gracht) op637,655
Hoogewoerd 57, op f 197.12, verminderd
met 70.74, is126.38
Hooglandsche Kerkgracht 20a (v/h. Hooi
gracht) op322.56
Pelikaanstraat 1 (van der Werffstraat
98/100) op 266.59®, verminderd met
97.54 is 169.05®
Haarlemmerstraat 240 op136.89
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 13.
Leiden, 16 Januari 1925.
Blijkens de door ons in de Leeskamer ter inzage gelegde
beschikking van 5/15 Januari j.l., G. S. No. 115, hebben de
Gedeputeerde Staten dezer provincie, naar aanleiding van
de beroepen, ingesteld door het Bestuur der R. K. Parochiale
Jongensscholen onder R. K. Parochiaal Kerkbestuur te
Leiden, tegen Uwe besluiten van 16 Juni 1924, waarbij
medewerking werd geweigerd voor den aanleg eener centrale
verwarmiugsinstallatie ter vervanging van de bestaande
kachelverwarming in de onder beheer van dat Kerkbestuur
staande Roomsch Katholieke scholen aan het Pieterskerkhof
4, het Rapenburg 48, de Haarlemmerstraat 240 en de
Pelikaanstraat 20, besloten Uw evengenoemde besluiten te
vernietigen en te verklaren, dat de bedoelde medewerking
alsnog moet worden verleend.
Aangezien ons de opvatting van Ged. Staten, dat art. 205,
3e lid der L. O.-wet 1920, hier niet van toepassing zoude
zijn, omdat die bepaling alleen zoude gelden indien mede
werking tot de stichting van een nieuw schoolgebouw wordt
gevraagd, niet juist voorkomt, geven wij U in overweging
van deze beslissing van Ged. Staten, ingevolge het bepaalde
in art. 17 dier wet, beroep in te stellen bij de Kroon.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 14.
Leiden, 16 Januari 1925.
Zooals blijken kan uit het te Uwer inzage liggende adres,
hetwelk de Vereenigiug van Handelaren in Zuivelproducten,