3
wissel (derde spoor) aan de westzijde van den weg, zoude
liet bestaande westelijk tramspoor bij gesloten spoorweg
overgang behalve door de uit Katwijk, Noord wijk en
Oegstgeest komende wagens der Noord-Zuid-Hollandsche
Tramweg-Maatschappij ook nog door de uit Wassenaar
komende wagens van de Haagsche Tramweg Maatschappij
bezet worden. DeN.Z. H. Tramweg-Maatschappij zou daardoor
in hooge mate belemmerd worden in het vrije gebruik harer
sporen ten behoeve van het in- en uitrijden van haar
stoomtramemplacement en het gebruik harer remise, wes
halve ook vanwege het Rijkstoezicht het maken van bedoelden
wissel noodig werd geacht.
Tengevolge van het maken van dezen wissel moet, opdat
het voetgangers- en bovenal het rij verkeer niet vrijwel
onmogelijk gemaakt wordt, de weg ter plaatse worden verbreed
door het vellen van een veertiental boomen, het dempen
van een klein gedeelte van de langs den weg gelegen sloot
(over een lengte van 30 M.), het inkorten van de voor
tuinen vóór de perceelen Terweepark 2 en Rijnsburgerweg 2
en het in beslag nemen van een strook vóór het Terweepark.
Een en ander is mede op de teekening aangegeven. De
kosten van deze werkzaamheden benevens die, verbonden
aan de vervanging van het verwulf, tusschen den spoorweg
overgang tot aan het nog open liggende deel der sloot, door
een riool en aan het leggen van een riool in het te dempen
slootgedeelte komen voor rekening van de Haagsche Tramweg-
Maatschappij, terwijl de werken moeten worden uitgevoerd
volgens van onzentwege te geven voorschriften. De Rijns
burgerweg zal ter plaatse een breedte verkrijgen van 22.50
M., terwijl ook een trottoir van 3 M. zal worden aan
gelegd. Voorzoover de voor de verbreeding benoodigde grond
aan derden tot wederopzeggens in erfpacht of gebruik was
gegeven, heeft opzegging plaats gehad.
Wij hebben gemeend U met een en ander in kennis te
moeten stellen, aangezien het uitvoeren van de genoemde
werkzaamheden, waarmede dezer dagen een aanvang zal
worden gemaakt, zou kunnen worden beschouwd als een
begin van uitvoering van de verbreeding van den Rijns
burgerweg vanaf de Poelbrug tot aan den spoorwegovergang,
waarvan in de door de heeren Huurman, Zuidema en Spendel
ingediende motie sprake is. Dit is echter niet het geval.
Geenszins wo.dt door het uitvoeren van die werkzaamheden
vooruitgMoopen op Uwe beslissing omtrent de in handen
van ons College ten fine van praeadvies gestelde motie,
waarin op het maken van een plan met kostenberekening
voor genoemde verbreeding wordt aangedrongen. Op die
motie hopen wij U zoo spoedig mogelijk praeadvies uit te
brengen. De in verband met de doortrekking van de tramlijn
der Haagsche Tramweg-Maatschappij uit te voeren werken
konden echter uit den aard der zaak niet wachten op de
behandeling van ons toegezegd praeadvies op de motie van
de heeren Huurman c. s.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 10. Leiden, 15 Januari 1925.
Zooals wij bereids opmerkten in ons voorstel, opgenomen
onder No. 217 der Ingekomen Stukken van 1924. werd het
kadastrale perceeltje gemeente Leiden Sectie L No. 1268
uitgezonderd van den minnelijken verkoop van verschillende
perceelen weg en water, welke ten behoeve van de uitbreiding
van het stations-emplacement alhier ter onteigening waren
aangewezen. Dit perceeltje toch is een gedeelte van de
overwulfde sloot vóór het Terweepark alhier, en was be
zwaard met erfpachtsrecht ten behoeve van de inmiddels
te niet gegane Bouwmaatschappij Oegstgeest te 's Gravenhage,
terwijl over de kwestie van het onderhoud van het verwulf
een geschil gaande was. Aangezien de onteigenende partij
de Directie der Nederlandsche Spoorwegen, optredende voor
de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij dit perceel
slechts onbezwaard in eigendom wenschte te verkrijgen, gaf
zij de voorkeur aan onteigening van dit perceel langs den
gerechtelijken weg, boven aankoop bij minnelijke schikking,
doch met den last van de bestaande erfpacht.
Dientengevolge werd aan de gemeente als eigenares van
dit perceeltje op 31 December 1924, overeenkomstig de be
palingen der onteigeningswet, bij exploit als schadeloosstel
ling eene som van 70.aangeboden, met het beding dat
de levering moest geschieden vrij van hypotheken, erfdienst
baarheden en andere zakelijke lasten, terwijl de onteigenende
partij aanbood de bestemming van het perceel als openbaren
weg daaraan niet te zullen ontnemen en er in toestemde
dat de gemeente het recht behield de in het perceel
aanwezige buizen en leidingen te behouden en te onder
houden. Dit aanbod moest echter binnen 8 dagen (dus vóór
9 Januari 1925) worden aangenomen, bij gebreke waarvan
de onteigening in rechten zou worden gevorderd.
Het was ons uiteraard niet mogelijk binnen dien korten
termijn Uwe Vergadering omtrent de aanneming van de
aangeboden schadevergoeding en de verdere bedingen eene
beslissing te doen nemen.
Vermits ons het aangeboden bedrag aannemelijk voorkwam
en omtrent de op de perceelen Sectie L 1268 en 1269 (de over
wulfde Zandsloot) rustende erfpacht een bevredigende op
lossing in uitzicht was (deze is inmiddels reeds verkregen),
deelden wij den 6en Januari j.l. aan den rechtsgeleerden
raadsman der onteigenende partij mede, dat wij bereid waren
den Raad voor te stellen met de geboden schadevergoeding
genoegen te nemen, alsmede dat de erfpacht, in verband
met de uitvoering van werken voor de Haagsche Tramweg-
Maatschappij, zou worden opgezegd, zoodat het te onteigenen
perceeltje vermoedelijk vrij van erfpacht zou kunnen worden
geleverd, doch dat het niet mogelijk was den Raad binnen
den gestelden termijn eene beslissing te doen nemen.
Het op deze mededeeling ontvangen antwoord luidde, dat,
aangezien het perceeltje vermoedelijk vrij van erfpacht zou
kunnen worden geleverd, de onteigenende partij niet anders
kon doen, dan de onteigeningsprocedure door te zetten, daar
zij niet de kans mocht loopen, dat ten slotte het perceeltje
niet van erfpacht zou blijken te kunnen worden ontlast.
Inmiddels was met de Haagsche Tramweg-Maatschappij
de in uitzicht gestelde overeenstemming, waarop wij hier
boven doelden, verkregen en konden wij den 12en dezer
aan de onteigenende partij mededeelen, dat wij de erfpacht
welke indertijd tot wederopzeggens was verleend be
reids hadden opgezegd en den Bewaarder der Hypotheken
en van het Kadaster reeds hadden verzocht, de op de
perceelen Sectie L 1268 en 1269 rustende erfpacht te royeeren;
wij gaven daarbij tevens te kennen, dat het in die omstan
digheden o. i. nutteloos bestede kosten en moeite zou zijn,
de onteigeningsprocedure door te zetten, en dat in Uwe
zitting van den 26en Januari a.s. ons voorstel tot minnelijken
verkoop zou worden aan de orde gesteld.
Uit het bovenstaande moge U blijken, dat ons College,
handelende in den geest der onteigeningswet, in alle op
zichten heeft getracht een kostbare onteigeningsprocedure
te voorkomen. De mogelijkheid bovendien is bij de procedure
niet uitgesloten, dat de Arrondissements Rechtbank een
gelijk of lager bedrag als schadevergoeding zal toekennen
dan de geboden som van 70.zoodat de kosten der
procedure ten laste van de gemeente zouden komen.
Wij kunnen hieraan thans nog toevoegen, dat de be loeide
erfpacht inmiddels in de openbare registers is geroyeerd,
waarvan aan de onteigenende partij is kennisgegeven.
Op grond van het bovenstaande en ten einde duidelijk te
doen uitkomen, dat de gemeente eene onteigeningsprocedure
wensclit te voorkomen, geven wij Uwe Vergadering in over
weging
a. het aanbod, van de Directie der Nederlandsche Spoor
wegen (Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij) aan te
nemen en mitsdien te besluiten, ten behoeve van de uitbreiding
van het stationsemplacement van den spoorweg Amsterdam-
Rotterdam aan de Nederlandsche Spoorwegen (H.IJ.S.M.)
voor de som van 70.te verkoopen, het kadastrale per
ceeltje gemeente Leiden, Sectie L No. 1268, groot 70 c.A.,
vrij van erfpacht en andere zakelijke rechten, huurrechten
e.d., onder voorwaarde, dat het recht van publieken weg
op het verkochte zal worden gevestigd en dat de gemeente
het recht behoudt, de in dit perceel aanwezige buizen,
leidingen en anderszins, ook wanneer die op het oogenblik
van het aangaan der koopovereenkomst met toestemming
van de gemeente in het over te dragen perceel aanwezig
zijn, te behouden en te onderhouden en dat alle kosten op
dezen verkoop vallende komen ten laste van de koopster;
b. voor het geval de onteigenende partij niettemin de ont
eigeningsprocedure mocht doorzetten, te besluiten zich niet
tegen de onteigening te verzetten en met de aangeboden
schadeloosstelling van 70.of zooveel als de Arrondisse
mentsrechtbank zal bepalen, genoegen te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 11. Leiden, 15 Januari 1925.
Onder mededeeling, dat ons Ooilege zich met het hier
onder afgedrukt voorstel van de Commissie van Beheer
over het Openbaar Slachthuis geheel kan vereenigen, geven
wij Uwe Vergadering in overweging genoemde Commissie
te machtigen, over te gaan tot het doen vernieuwen van
den vloer in de runderslachthal van het Openbaar Slachthuis