MAANDAG 22 DECEMBER 1924. 353 waardoor, zooals ook de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen oordeelde, de verschillende stroomingen in den Raad vertegenwoordigd zouden worden. Spreker zou gaarne van den heer Wilmer, die lid is van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, maar waaraan men overigens weinig houvast heelt, en ook van den heer Wilbrink, die voor het amendement van den heer van Stralen heeft gestemd, willen weten, hoe zij over het uitsluiten van de grootste Raadsfractie denken. Nu zal men zeggen: de heer Baart, die in die commissie gekozen is voor den Leidschen Bestuurdersbond, kan toch uw fractie verte genwoordigen Dergelijk argument kan spreker niet aanvaarden. De heer Baart zit in de commissie namens den Bestuurdersbond, en daarnaast is hij toevallig Raadslid. Ook aanvaardt spreker niet het argument, dat de heer Baart èn den Bestuurdersbond èn de sociaal-democratische Raadsfractie kan vertegenwoordigen. Het komt niet alleen er op aan of diens richting in de commissie is vertegenwoor digd, maar veel meer met welke kracht en sterkte. Spreker is niet tevreden met het feit, dat er een vakbeweging is, welke dezelfde opvattingen is toegedaan als hij en die dus een van hare voormannen in de commissie benoemd kan krijgen; hij wenscht, dat naast den vakbond ook zelfstandig de sociaal-democratische Raadsfractie vertegenwoordigd is. Nu moet het wel een beetje vreemd aandoen, dat in die commissie benoemd is het reactionairste lid van den Raad, de heer Oostdam, en daarnaast de heer Wilbrink, iemand, die wel heel wat frisschere persoonlijkheid is dan de heer Oostdam en die in het algemeen ook een veel zelfstandiger standpunt inneemt, doch die niet behoort tot de meest voor uitstrevende leden van den Raad, aan wie sprekers fractie voor de verdediging harer beginselen in de commissie iets heeft. Hij zit in het algemeen nog gevangen in de philan- thropische atmosfeer. Spreker zal de verdediging van het College afwachten alvorens een eindoordeel uit te spreken. Voorloopig moet hij zeggen, dat deze benoeming hem zeer zonderling voorkomt en zeer krenkend voor de S. D. A. P., niet alleen omdat deze geweerd is uit de commissie, maar ook omdat de sociaal democratische Raadsfractie een daarvoor aangewezen persoon in haar midden heeft, die door zijn werk op dit gebied ver diend had om in die commissie benoemd te worden. De heer Sanders zegt, dat het hier gaat om de eenvoudige vraag, waarom niet een van de twee Raadsleden, die zitting hebben in de Commissie voor Sociale Zaken, een sociaal democraat was. Burgemeester en Wethouders hebben, waar dit aantal Raadsleden niet. groot was, er naar gestreeld zoo veel mogelijk contact te scheppen tusschen de commissie en den Raad. Nu was het Raadslid de heer Baart reeds lid van die commissie; om het contact tusschen Raad en commissie zoo groot mogelijk te maken hebben Burgemeester en Wet houderstwee andere Raadsleden aangewezen. Van uitsluiting van de sociaal-democratische raadsfractie is geen sprake. De heer van Eek ontkent het wel, maar de heer Baart kan toch naast den Bestuurdersbond ook de sociaal-democra tische Raadsfractie wel vertegenwoordigen! De keuze van de Raadsleden, die de heer van Eek, althans een van hen, de reactionairste leden van den geheelen Raad noemt, was voor Burgemeester en Wethouders al zeer gemak kelijk. Beide heeren waren reeds lid van de voornaamste sociale commissie. Daar hun adviezen altijd hoog op prijs werden gesteld, zijn zij als het ware van zelf weder benoemd. De heer van Eck acht de verdediging van den Wethouder onvoldoende. Spreker heeft niet gezegd, dat men de sociaal democratische raadsfractie heeft gepasseerd om haar onaan genaam te zijn. Wel blijkt uit de verdediging van den Wethouder, dat men willens en wetens den invloed der sociaal-democraten heeft uitgeschakeld, daar het niet te verwachten is, dat er tusschen de heeren Oostdam en Wilbrink en de sociaal-democraten zulk een geestelijk contact bestaat, dat zij de sociaal-democratische wenschen kunnen overbrengen. Spreker wijst absoluut af de argumentatie, dat sprekers fractie tevreden moet zijn, dat haar partijgenoot Baart in de commissie zit. Als de heer Baart eens geen lid meer is van den Bestuurdersbond, dan verdwijnt hij uit de commissie. Maar overigens is het niet voldoende, dat spreker en de zijnen gelegenheid hebben om hunne denkbeelden te uiten; men wenscht dat wenscht elke richting zijn inzichten te doen doordringen in het werk der commissie. Wanneer spreker spreekt over achteruitzetting van de sociaal-democraten, dan beteekent dat niet, dat er geen sociaal democraten zitten in de commissie, maar wel dat niet naar verhouding van de sociaal-democratische Raadsfractie de inzichten van deze in de commissie vertegenwoordigd zijn. De heer Sanders beroept er zich op, dat de heeren Oostdam en Wilbrink leden zijn geweest van een commissie betreffende een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden der nieuwe commissie en dat zij zich daar niet misdragen hebben. Dat wil spreker aannemenvooral de heer Oostdam zal in de oogen van Burgemeester en Wethouders geen verkeerde dingen doen, en de heer Wilbrink, die zelfstandiger is, zal het ook niet zoo bont gemaakt hebben, dat hij niet in de nieuwe commissie mocht komen. Overigens hield het lidmaatschap van deze heeren van de vroegere commissie ook al een onbillijkheid in jegens den heer van Stralen, die krachtens zijn werk en zijn lidmaatschap van de grootste Raadsfractie rechtens in die commissie had moeten zitten. Door deze benoeming heeft het college de formeele onpartij digheid, welke in het algemeen anders door het College betracht wordt, geschonden en spreker zal daarom een motie indienen om den Raad in de gelegenheid te stellen daarover zijn oordeel uit te spreken. De Voorzitter acht dit niet een commissie, ten aanzien waarvan de evenredigheid betracht moet worden. Hierbij komt niet, zooals in een politieke commissie, evenredigheid te pas. Wel zijn in die commissie vertegenwoordigd de werkgevers en de werknemers; van evenredigheid naar politieke richting en sterkte is evenwel hier geen sprake. De heer van Eck zegt, dat de Voorzitter buiten de werke lijkheid om redeneert. De wijze, waarop de zeer belangrijke zaken, die in de commissie besproken worden, in den Raad haar beslag zullen krijgen, hangt sterk af van de voorstellen, die de commissie doet. Buiten de commissie om, of tegen haar in, zal het zeer moeilijk zijn voorstellen aangenomen te krijgen. Bovendien verschillen de sociaal-democraten principieel met de burgerlijken op het gebied van werkverschaffing, steunverleening en dergelijken. Hun invloed zal door een numeriek zwakke vertegenwoordiging zeer zwak zijn. Zij zijn dan ook dubbel achtergesteld, als grootste fractie en door het passeeren van den heer van Stralen, die veel voor de steun verleening heeft gepraesteerd. De Voorzitter wil wat de sterkte van de sociaal-democra tische Raadsfractie in de commissie betreft alleen nog zeggen, dat, wanneer er nog een sociaal-democraat in de commissie zat, er 2 sociaal-democraten zouden staan tegenover 13 personen van andere richting. Wat zou dat nu voor onderscheid maken Het is een louter formeele zaak. De heer van Eck acht dit geen redeneering. De Voorzitter deelt mede, dat hij van den heer van Eck de volgende motie ontvangen heeft: »De Raad van Leiden spreekt zijn teleurstelling uit, dat Burgemeester en Wethouders bij de benoeming van leden van den Gemeenteraad in de Commissie van Advies voor Sociale Zaken daarin niet hebben benoemd een lid van de grootste raadsfractie, ui. van de sociaal-democratische raadsfractie." De motie van den heer van Eck wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Knuttel stelt geen prijs op het lidmaatschap van dergelijke commissiën, omdat zij in elk geval meer ingesteld worden om de totstandkoming van goede maatregelen te be lemmeren dan om ze tot stand te brengen, maar dat neemt niet weg, dat spreker de houding van het College in deze wel van belang acht, aangezien zij kenschetsend is voor den geest, die op het oogenblik het College bezielt. De verdediging van de zijde van Burgemeester en Wethou ders is buitengewoon zwak. De Wethouder zegt, dat de bedoeling was om het contact van de commissie met den Raad zoo groot mogelijk te maken dat er reeds een Raadslid uit anderen hoofde in zit en dat men daarom twee Raadsleden buiten de sociaal-democra tische fractie genomen heeft. Toen werd voorgesteld door een Raadslid om 5 Raadsleden in de commissie zitting te doen nemen ten einde het contact tusschen commissie en Raad zoo groot mogelijk te maken, heeft men er zich tegen verzet, maar nu zijn twee Raads leden niet genoeg! De zaak van een arbeidersstandpunt beziende wijst spreker er op, dat in de commissie zitting hebben 5 werknemers, 5 werkgevers, 3 niet-Raadsleden, die ook op werkgeversstand punt staan, en 2 Raadsleden, van wie dat op grond van hun verleden eveneens te wachten is. De verhouding is dus 10 tegen 5. Als men de commissie niet heelemaal tot een pas kwil had willen maken, dan had men meer het roodé element naar voren moeten brengen en had men, ook wat betreft de benoeming van Raadsleden, op andere wijze te werk moeten gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 15