352 MAANDAG 22 DECEMBER 1924. hebben, heeft het recht om eenigszins uit te gaan boven hetgeen vastgesteld is in zake vacantie. Hetgeen in de veror dening is opgenomen is niet als maximum te beschouwen. Daartoe bestaat te eer aanleiding nu gezegd is, dat rekening gehouden moet worden met wat bij de bedrijven mogelijk is. Spreker meent, dat hier een egalisatie naar den verkeerden kant heeft plaats gehad en dat er wel degelijk van verkregen rechten kan worden gesproken. De heer Witmans acht het verkeerd, dat de eene tak van dienst een langer verlof geniet dan de andere. Het betreft hier verkregen rechten, welke verkregen zijn vóór het jaar 1921, toen er door den Raad een verordening op de verlof tijden is gemaakt. Het personeel van de Lichtfabrieken, dat een langeren verloftijd had dan in de verordening staat, moet die dan ook behouden, daar het een verkregen recht is. Spreker laat er de financiëele quaestie en de vraag, of er hier een fout is ingeslopen, buiten, maar zal tegen het afwijzend praeadvies stemmen. De heer Wilbrink zegt, dat door degenen, die dit verzoek steunen, een beroep op verkregen rechten wordt gedaan. Maar zij zouden toch minstens even sterk opkomen tegen een Directeur als zij hem nu verdedigen, indien hij in strijd met de verordening ten nadeele van de werklieden handelde. Dan zouden zij de verordening streng willen handhaven! De heer Zuidema kan zich volkomen met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders vereenigen, maar vindt het toch een ernstig feit, dat door een Directeur zoozeer van de verordening is afgeweken. Natuurlijk kunnen Burgemeester en Wethouders niet alles persoonlijk nagaan, maar dit was toch een zeer belangrijke fout. Wat de zaak zelf betreft, deze is reeds in 1921 geheel afgedaan. De heer Pera verklaarde toen wel, dat aan ver kregen rechten niet getornd mocht worden, maar hij voegde er bij, dat toen de zaak niet dadelijk beslist kon worden, daar men rekening moest houden met hetgeen mogelijk was bij de bedrijven. Onmiddellijk daarop echter heeft de Raad het voorstel van den heer van Stralen verworpen, waardoor ook de toezegging van den Wethouder verviel. Het heeft spreker eigenlijk zeer verwonderd, dat een adres als dit hier in behandeling moet komen, aangezien toch de gemeentewerklieden, de ambtenaren en beambten bij de bedrijven, vergeleken met de personen werkzaam in particuliere bedrijven, groote voorrechten hebben ook wat de vacantie- regeling betreft. De regeling is van dien aard, dat het niet noodig is om op die wijze te trachten daarin nog weder ver andering te brengen. De heer Verweij zou het de meest principiëele uitspraak achten, wanneer de vacantie voor al het gemeentepersoneel van 12 tot 14 dagen werd verhoogd. Er zit wel een element van onbillijkheid in, dat het eene gedeelte van het personeel 12 vacantiedagen heelt en een ander deel 14 dagen. Het personeel van de Lichtfabrieken leefde gedurende een bepaalde periode onder den indruk, dat een en ander recht matig was; bij dat personeel was het idee ontstaan, alsof dat een verkregen recht was. Nu kan men de nivelleering even goed naar boven doen plaats hebben als naar beneden. Spreker meent, dat er in dit geval, nu dit personeel reeds zoovele jaren van dat recht gebruik gemaakt heeft, geen aanleiding is om er verandering in aan te brengen. De heer Reimeringer acht het te betreuren, dat de persoon, die indertijd deze zaak heelt geleid, niet meer in leven is. Dat noodzaakt om deze geheele zaak na te gaan aan de hand van hetgeen hier in 1920 en 1921 verhandeld is. In 1920 is op voorstel van den heer Dubbeldeman het aantal vacantiedagen van 6 op 10 gebracht en het jaar daarop is et- van Burgemeester en Wethouders een voorstel gekomen om die 10 dagen te verhoogen tot 12 dagen, maar zij voegden er uitdrukkelijk aan toe, dat de Zaterdag niet langer zou gerekend worden voor een halven werkdag, maar voor een geheelen dag. De heer van Stralen heeft er toen bij de bestrijding van Burgemeester en Wethouders op gewezen, dat dit een ver slechtering van de arbeidsvoorwaarden was. In de daarop volgende discussie heeft de Voorzitter op de pertinente vraag van den heer van Stralen verklaard, dat de Zaterdagen als heele vacantiedagen beschouwd werden. Om daaromtrent zekerheid te krijgen heeft de heer van Stralen toen een amendement ingediend, dat verworpen is. Daar de Raad dus geen uitbreiding van het aantal vacantiedagen wenschte, is een rondschrijven daaromtrent aan de hoofden van alle takken van dienst gericht. De verordening is evenwel bij de Licht fabrieken niet toegepast. Door het verzoek van het personeel van andere diensten om de vrije Zaterdagen als een hal ven dag te beschouwen is dit eigenlijk uitgekomen. Maar Burgemees ter en Wethouders hebben vervolgens in overeenstemming met de verordening de vrije Zaterdagen als volle dagen beschouwd. Spreker is het met den heer Verweij eens, dat de quaestie in twee gedeelten gesplitst moet worden. Door een vacantie van 14 dagen voor al het personeel echter zouden de gemeentebedrijven ontredderd wordendit zou zeer kostbaar voor de gemeente zijn. De beraadslaging wordt gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 10 stemmen aange nomen. Vóór stemmen: de heeren Sanders, Zuidema, Bergers, Deumer, van Hamel, van Rosmalen, Oostdam, Huurman, Spendel, Coster, Heemskerk, Eerdmans, mevrouw van Itallie- van Embden, de heeren Wilbrink, van der Reijden, Eikerbout, Wilmer, Mulder en Reimeringer. Tegen stemmen: de heeren Knuttel, van Stralen, Baart, Groeneveld, van Eek, Verweij, Dubbeldeman, van den Heuvel, Witmans en mevrouw Dietrich-de Rooij. (De heer van den Heuvel was inmiddels ter vergadering ge komen.) De Voorzitter stelt thans den heer van Eek in de ge legenheid tot het stellen van de volgende vraag aan Burge meester en Wethouders: «Kunnen Burgemeester en Wethouders mededeelen, op welken grond zij bij de benoeming van leden van den Ge meenteraad in de Commissie van Advies voor Sociale Zaken niet een lid van de grootste raadsfractie, namelijk van de sociaal-democratische raadsfractie, in die commissie hebben benoemd De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck verklaart, dat de benoeming van de Raadsleden Wilbrink en Oostdam als leden van de Commissie voor Sociale Zaken hem in hooge mate heeft verwonderd. Spreker wenscht zich bij het beoordeelen van deze benoe ming te plaatsen op het standpunt der werkelijkheid. Het spreekt vanzelf, dat een groot verschil van meening bestaat tusschen Burgemeester en Wethouders en de sociaal democratische Raadsfractie omtrent de wijze van werken van dergelijke commissie. Zij beweegt zich op een gebied, dat inzonderheid betrekking heeft op de verdediging van het proletariaat tegen den demoraliseerenden invloed van het kapitalisme. Onderwerpen als werkverschaffing, steun verleening en wacht geldregelingen, interesseeren de sociaal-democraten natuurlijk zeer in het bijzonder, omdat zij meenen, dat goede regelingen op dat stuk althans eenigszins aan de groote noodlijdende massa ten goede zullen komen. Het spreekt vanzelf, dat, wanneer men van meening ver schilt omtrent de wijze, waarop die zaken geregeld moeten worden en waarop die commissie moet werken, men ook verschilt in oordeel over de keuze en de geschiktheid van de personen. Spreker verlangt niet van Burgemeester en Wethouders een materieele onpartijdigheid: zij zullen natuurlijk trachten om in een dergelijke commissie gekozen te verkrijgen de personen, waardoor de commissie zal werken zooals zij het noodig achten; maar wel had spreker verwacht, dat Burge meester en Wethouders hadden toegepast een soort van formeele onpartijdigheid, zoodat bij de benoeming van de leden der commissie zooveel mogelijk rekening gehouden was met de verschillende stroomingen in den Raad. De twee benoemde Raadsleden behooren tot de rechterzijde. Gewoonlijk houden Burgemeester en Wethouders er rekening mede, dat in den Raad is een rechterzijde, samengesteld uit 3 partijen, en een aantal andere partijen, behoorende tot een niet aaneengesloten linkerzijde. Ook benoeming van iemand uit het reactionaire gedeelte van de linkerzijde zou de sociaal-democratische raadsfractie niet voldaan hebben, daar sommige leden van de rechterzijde dichter bij haar staan dan de Vrijheidsbond. Over het alge meen houden Burgemeester en Wethouders wel rekening met de verhouding tusschen rechts en links. Waarom zijn de sociaal-democraten dan niet in deze commissie vertegen woordigd? Dit is te verwonderlijker, daar zij altijd zeer actief zijn geweest op het gebied van werkverschaffing, steun- verleening enz. Vooral de heer van Stralen zou daarvoor in aanmerking gekomen zijn, daar de instelling der commissie voor de steunverleening voor een belangrijk gedeelte aan zijn initiatief is te danken. Men vreesde wel, dat het dien kant zou uitgaan; de heer van Stralen heeft dan ook een amen dement ingediend om het aantal leden tot 5 te vermeerderen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 14