MAANDAG 22 DECEMBER 1924. 351 in ons land verlangen, dat hun zoons niet toetreden tot een organisatie als het Studentencorps. De heer Knuttel is tegen het voorstel van den heer Spendel om twee redenen. Vooreerst is spreker tegen gelegenheidswetgeving, en verder meent hij, dat de rechtsonzekerheid, welke er nu reeds bestaat, slechts nog vergroot zal worden door dergelijke bepaling. Het standpunt van den heer Dubbeldeman deelt spreker in het geheel niet. Sprekers indruk is, dat nog in hooge mate met twee maten gemeten wordt en dat er nog heel wat moet gebeuren, eer de studenten geen grootere vrijheid hebben dan anderen om lawaai te maken, anderen hinderlijk te zijn en onbehoorlijke dingen te doen. De Voorzitter zegt. dat het antwoord niet afkomstig is van Burgemeester en Wethouders, maar van de Commissie voor de Strafverordeningen. Deze heeft geadviseerd aan het College en dit heeft daaraan zijn adhaesie betuigd en er nog een enkele opmerking aan toegevoegd. Burgemeester en Wethouders zijn het geheel eens met de Commissie, dat het voorstel-Spendel onuitvoerbaar is. Men kan in een strafverordening niet volstaan met te spreken van: «studenten'', «relletjes", enz. Men moet die woorden nader definiëeren, omdat de rechter de verordening moet kunnen toepassen; anders geeft een verordening natuurlijk niets. Het voorstel van den heer Spendel is, naar spreker meent, een niet juist gekozen vorm om de plaats gehad hebbende relletjes in den Raad ter sprake te kunnen brengen. Immers, waarop het in deze neerkomt, is weergegeven in de toelichting tot het voorstel, waarin gesproken wordt van: «weg te nemen de meening bij de burgerij, dat ten opzichte van bepaalde personen de verordening niet in gelijke mate wordt toegepast." De hierbedoelde handelingen zelf nu zijn voor iedereen en in dezelfde mate strafbaar, zoodat in deze toelichting alleen een verwijt kan zijn opgesloten tegen de politie, die de ver ordeningen niet zonder aanzien des persoons zou toepassen. Spreker meent, dat bij de politie in het geheel niet op den voorgrond staat om den studenten ter wille te zijn. Men kan zeggen, dat als geheel genomen de politie onpartijdig is. Spreker is er van overtuigd, dat sommige agenten den studenten misschien goed gezind zijn, anderen daarentegen zullen dit geenszins zijn, zoodat over het algemeen de politie onpartijdig is. De heer Knuttel. Maar als de justitie er geen gevolg aan geeft? De Voorzitter zegt, dat de politie niets te maken heeft met hetgeen het Openbaar Ministerie of de rechter doet. Spreker zegt alleen, dat de politie hier niet partijdig optreedt. Het is bovendien uit strafrechtelijk oogpunt niet mogelijk om voor een bepaalde categorie van de bevolking een speciale verordening te maken. Het voorstel past daarenboven ook in het geheel niet in de verordening; dit is evenwel niet de schuld van Burgemeester en Wethouders, die het voorstel door de Commissie voor de Strafverordeningen onpartijdig hebben doen onderzoeken, maar van den voorsteller zelf. De heer Spendel constateert met genoegen, dat hij in zijn afkeuring van het gebeurde niet alleen staat, ook al was men het met zijn voorstel niet eens. Dat die zaak hier ter sprake is gebracht en dat de Senaat van het Studentencorps in de bladen zijn spijt over het gebeurde te kennen heeft gegeven, strekt spreker tot voldoening. Hij hoopt dan ook, dat zulke dingen niet meer zullen voorkomen en trekt naar aanleiding van het gesprokene zijn voorstel in. Aangezien de heer Spendel zijn voorstel heeft ingetrokken maakt het geen onderwerp van beraadslaging of stemming meer uit, tengevolge waarvan het desbetreffend praeadvies van Burgemeester en Wethouders als afgedaan wordt beschouwd. XXX. Praeadvies op het verzoek van de afd. Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond en van den Nederlandschen Bond van Werklieden in Overheidsdienst, in zake de berekening van vier door het personeel der Licht fabrieken als vacantie genoten Zaterdagen als halve vacantie- dagen. (Zie Ing. St. No. 324.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Baart zegt den indruk gekregen te hebben uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat zij, wanneer het verslechteringen betreft voor de arbeiders, onmiddellijk bereid zijn om die in te voeren. Spreker had niet de verwachting, dat op het verzoek van die organisatie's zou worden ingegaan, gezien hetgeen onlangs in den Raad is voorgevallen in zake verlenging van den arbeidstijd voor de politie. Spreker wil vragen, of, nu een andere groep arbeiders op het denkbeeld gekomen is om voor zich hetzelfde te vragen als deze groep had, het onmiddellijk noodzakelijk was om te tornen aan de verkregen rechten, welke men had. In 1921 is deze zaak in den Raad ter sprake geweest; toen is bepaald, dat de Zaterdag voor een vollen dag zou worden gerekend, maar de toenmalige Voorzitter, Wethouder Pera, heeft uitdrukkelijk verklaard, dat niemand zou achteruitgaan en dat aan verkregen rechten niet getornd zou worden. Naar spreker meent wordt in het praeadvies te veel de nadruk gelegd op de kosten. Er wordt gezegd, dat de vacantie kost 14000.a/15000. per jaar. Dit is slechts in zooverre juist, wanneer voor de arbeiders, die met vacantie gaan, andere arbeiders in dienst genomen worden, maar zoo staat het niet. De arbeid van de arbeiders, die met vacantie gaan, wordt verdeeld over andere arbeiders, of het wordt door hen later weder ingehaald. Aangezien het dus niet direct kosten veroorzaakt voor de gemeente, is er alle aanleiding om de zaak te handhaven zooals zij is. Spreker had kunnen begrijpen, dat Burgemeester en Wet houders gezegd hadden: degenen, voor wie de regeling aldus werd toegepast, blijven in dezelfde positie, maar er zal geen verdere uitbreiding aan gegeven worden. De verkregen rechtspositie moet gehandhaafd blijven en spreker zal dus niet voor het praeadvies kunnen stemmen. De heer Heemskerk zegt, dat men, als het verkregen rechten waren, in elk geval wijziging van het reglement had moeten hebben; dan had de zaak ook in het georganiseerd overleg gebracht moeten worden. Het zijn evenwel geen ver kregen, maar genomen rechten. Spreker meent, dat de orga nisatie's, welke aandringen op een regeling zooals bij de Lichtfabrieken foutief bestaat spreker geeft toe, dat die fout eigenlijk pas ontdekt is daarmede geen dienst bewezen hebben aan het overige personeel. Wanneer het eenmaal in de verordening is vastgelegd, moet men niet terugkomen op het feit, dat die halve Zaterdagen voor heele vacantiedagen worden gerekend. Men moet deze zaak bezien in het licht van de algemeene rechtspositie van het gemeentepersoneel en geen verschil maken tusschen het personeel van verschil lende instellingen. Aan al het personeel een langere vacantie te geven zou een groote schadepost voor de gemeente zijn, daar er dan toch meer personen moeten zijn om den arbeid te ver richten. Op den duur kan het toch niet gecontinueerd worden. De heer Elkerbout zegt, dat er niet van een verslechtering voor de arbeiders gesproken kan worden, omdat de Raad voor alle arbeiders een vacantie van 12 dagen heeft vastgesteld en omdat de vorige Directeur van de Lichtfabrieken zijn boekje is te buiten gegaan door dien tijd te verlengen. Was het werkelijk een verkregen recht, dan zou spreker het met den heer Baart eens zijn, maar het is hier eigenlijk een toepassing van iets, wat niet toegepast had mogen worden. Het is jammer, dat men het pas betrekkelijk kort geleden heeft ontdekt, zoodat men er niet eerder maatregelen tegen had kunnen nemen. Allerminst kan hier gesproken worden van een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden' voor zekere groep personen. Van de destijds door den Raad vastgestelde regeling kan niet afgeweken worden en dus kan op dit verzoek niet ingegaan worden. De heer Knuttel meent, dat hetgeen in het praeadvies wordt aangehaald uit de discussie in Juli 1921 niet zoozeer op dit geval slaat. Toenmaals heeft de heer van Stralen een amendement ingediend om het aantal verlofdagen voor de werklieden op 14 dagen te bepalen en aan de ambtenaren toe te kennen recht op een vacantie van ten minste 14 werkdagen. Dit amendement nu gaat om deze zaak om. Adressanten vragen niet een vacantie van 14 dagen, maar het gaat er om. wat men onder 12 werkdagen heeft te verstaan, of de Zaterdag voor een geheelen dan wel voor een halven werkdag telt. Het is spreker bekend, dat volstrekt niet bij alle lichamen de Zaterdag wordt gerekend voor een geheelen werkdag. De toenmalige Voorzitter heeft bij die gelegenheid te kennen gegeven, dat rekening gehouden zou worden met wat bij de bedrijven mogelijk is. Blijkens de ervaring was dergelijke regeling bij de Lichtfabrieken mogelijk en dat pleit dus voor de inwilliging van het verzoek. Er is op gewezen, dat er verschil zou bestaan op dit stuk tusschen personeel van de Lichtfabrieken en ander gemeente- personeel, maar het is spreker niet bekend, dat er een adres is ingekomen van dat andere personeel, dat zich daarover beklaagt en daarom intrekking vraagt. Er waren er, die het ook wilden hebben, maar die zullen er niet mede gebaat zijn, als men de regeling voor de Licht fabrieken opheft. De directie, die in deze zekere vrijheid van gestie moet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 13