WOENSDAG 3 DECEMBER 1924.
311
Voortzetting Tan de geschorste openbare
vergadering van 1 December 1924
op Woensdag 3 December 1934,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitterde heer Burgemeester Jhr. Dr. N. C. DE GIJSELA AR.
Afwezig: de heeren Splinter en van Eek.
De Voorzitter zegt, dat hij, alvorens met de behandeling
van de begrooting voort te gaan, een soort uitnoodiging tot
de dames en heeren heeft te richten. Er is van Gedeputeerde
Staten namelijk het volgende schrijven ingekomen:
«Ingevolge artikel 6 onzer Instructie hebben wij de eer U
te berichten, dat in de openbare vergadering, welke zal gehouden
worden op Maandag den 8 December aanstaande, des namiddags
te 21/* ure, in het gebouw van het Provinciaal Bestuur, Korte
Voorhout alhier, verslag zal worden uitgebracht in zake de
door het bestuur der R. K. Parochiale jongensscholen onder
R. K. Parochiaal Kerkbestuur ten Uwent ingestelde beroepen
tegen het besluit van den Raad Uwer gemeente d.d. 16 Juni
1924, waarbij de aangevraagde gelden voor den aanleg eener
installatie voor centrale verwarming ter vervanging van de
bestaande kachel verwarming in een viertal R.K. scholen werden
geweigerd.
In deze openbare vergadering, die door Uw College en een
of meer raadsleden desgewenscht bij gemachtigde kan worden
bijgewoond, wordt aan belanghebbenden gelegenheid gegeven
hunne eventueele bezwaren of belangen nader mondeling toe te
lichten."
Vroeger stond in dergelijke brieven, dat door Burgemeester
en Wethouders of hun gemachtigde die vergadering kon
worden bijgewoond ter verdediging van het standpunt van
den Gemeenteraad, maar thans is er bijgevoegd: »en een of
meer raadsleden". Burgemeester en Wethouders hebben een
nadere toelichting verzocht en onder andere gevraagd, of de
bedoeling was, dat die »een of meer Raadsleden"' ook bij
gemachtigde konden verschijnen. Daarop is het volgende ant
woord ontvangen
»In antwoord op Uwe nevens vermelde missive hebben wij
de eer U mede te deelen, dat de praktijk aanwijst, dat met
het verschijnen van een of meer raadsleden ter openbare
vergadering kan worden volstaan, doch dat de bedoeling van
onze oproeping is geweest om den geheelen Raad in de
o-elegenheid te stellen ter openbare vergadering te verschijnen.
De instructie van ons College laat uitdrukkelijk de ver
schijning van belanghebbenden ter openbare vergadering bij
bijzonderen gemachtigde toe, doch uit den aard der zaak zal
de te verleenen machtiging in casu van Uw College of van
den Raad afkomstig moeten zijn."
Nu is het nog niet duidelijk, of de Raad naast Burgemeester
en Wethouders, die toch eigenlijk het aangewezen College
vormen om den Raad te vertegenwoordigen, nog een aparten
gemachtigde kan zenden, maar spreker leidt uit den brief af,
dat de dames en heeren, die in de zaak belang stellen, de
vergadering van 8 December kunnen gaan bijwonen.
Het is een novum, dat de Raadsleden aldus worden uit-
genoodigd.
De missive wordt voor kennisgeving aangenomen.
Voortgezet wordt de behandeling van de Uitgaven van den
gewonen dienst.
De beraadslaging over volgnummer 191, luidende: Jaar
wedden van het personeel ten dienste van het beheer der
openbare werkenvoor zoover niet onder de volgende volgnrs.
begrepenf 77984.
wordt hervat.
De heer Knuttel zegt, dat het werk, dat den betrokken
ambtenaar wordt opgelegd, overeenkomt met dat van een
ingenieur. Al is hij geen ingenieur, een architect met een
volledige opleiding verricht eigenlijk ingenieurswerk.
De bezoldiging van den heer Neisingh is, daar hij de ge
bouwen ontwerpt, die voor het stadsbeeld van belang zijn,
te laag in verhouding tot de hoogere en de lagere ambtenaren
bij publieke werken.
Spreker staat nogal sceptisch tegenover de architectuur,
maar hij weet, dat de heer Neisingh zijn vak ernstig opvat.
De door hem gebouwde school in Leiden is bijvoorbeeld
veel beter dan nieuwe scholen in den Haag.
Indien de heer Neisingh, met wien de gemeente een geluk
kige gooi heeft gedaan, Leiden eens mocht verlaten en men
in zijn plaats iemand wilde hebben, die iets meer in zijn
mars voerde dan een gewoon bouwkundig teekenaar, zou
dit in het salaris tot uitdrukking moeten komen. Het zpu
voor het aspect der stadsgebouwen verkeerd zijn, om het
salaris onveranderd te laten. Spreker had bij de benoeming
van dezen functionaris, toen hij van den heer Neisingh nog
niets wist, reeds gewenscht, dat de te benoemen ambtenaar
in rang zou worden gelijk gesteld met den adjunct-directeur,
maar dat is toen niet gebeurd. Spreker wil noch de schaal
aantasten, noch een persoonlijke toelage geven, omdat deze
zou vervallen bij vertrek van den heer Neisingh, noch den
heer Neisingh een rang laten overslaan. Het beste is hem in
te deelen als ingenieur 2de klasse.
De heer Verweij wil in waardeering voor den heer
Neisingh voor den heer Knuttel niet onderdoen, maar hij
acht het toch ongewenscht dien gevaarlijken weg op te gaan.
Aan de juistheid van de gronden, door den heer Knuttel
voor diens voorstel aangevoerd, wil spreker niet twijfelen,
maar z.i. mag een ambtenaar alleen promotie maken, op
voordracht van diens superieuren, die over zijn werk kunnen
oordeelen, en de superieuren van den heer Neisingh dringen
niet op bevordering aan. Bovendien acht spreker het verkeerd
om in een tijd, waarin het de grootste moeite kost de laagste
bezoldigingen op peil te houden, incidenteel een ambtenaar,
die reeds een salaris heeft, waarvan hij best kan rondkomen,
te bevorderen. Ten overvloede zou spreker willen opmerken,
dat deze ambtenaar nog niet eens het maximum-salaris van
zijn huidigen rang heeft bereikt.
De heer Groeneveld wijst er op, dat de heer Knuttel,
die, als het over kunst gaat, altijd precies weet hoe het moet,
zich toch wel eens kan vergissen. Naar aanleiding van het
ontwerp voor den bouw van een nieuw politiebureau, heeft
de heer Knuttel verleden jaar den heer Neisingh genoemd
een ondergeschikt ambtenaar, die voor dergelijk soort werk
absoluut niet berekend was. Zijn conclusie luidde, dat de gevel
van dat gebouw niet minder was dan een schandaal, en toen
de heer Dubbeldeman het voor den heer Neisingh opnam,
noemde de heer Knuttel dat een onbeschaafdheid. In de
volgende vergadering van den Raad heeft de heer Knuttel
hij had den heer Neisingh intusschen een soort examen afge
nomen wel verklaard, dat de heer Neisingh niet zoo onge
schikt was als hij in de vorige vergadering had gezegd, maar
de bekeering van den heer Knuttel is wel zeer radicaal en
misschien niets anders dan een pleister op de door hem op
ruwe wijze toegebrachte wonde.
Hoewel de heer Neisingh een zeer bekwaam man is, wil
spreker eerst het antwoord van Burgemeester en Wethouders
afwachten.
De Voorzitter zal op deze vragen antwoorden, daar het
hier meer geldt een zaak van algemeen beleid. Burgemeester
en Wethouders zijn het met den heer Knuttel eens, dat de
heer Neisingh goed zijn plicht vervult, doch bij de salarieering
moeten andere beginselen gelden. Om de moeilijkheden, ver
bonden aan de waardeering in geld van de verschillende
werkzaamheden, op te lossen, heeft men in de algemeene
salarisregeling een classificatie, een loonschaal, gemaakt. Het
is daarom verkeerd, dat de Raad door tot een incidenteele
verhooging van het salaris van één enkelen ambtenaar te
besluiten wijziging in die loonschaal zou brengen; zulk een
voorstel moet komen van Burgemeester en Wethouders, tenzij
het flagrante onbillijkheden betreft.
Bovendien zijn er verschillende ambtenaren, zooals de
Directeur van den Markt- en Havendienst, de inspecteur
van de belastingen, de chef van de afdeeling Militaire Zaken,
die denzelfden rang hebben als de heer Neisingh, die ook
zeer verdienstelijk werk verrichten, doch in stilte; men
merkt daarvan naar buiten zoo goed als niets.
De heer Neisingh kan een maximum-salaris bereiken van
ƒ4400.de ingenieurs een van 4800.— Een andere quaestie
is, of reorganisatie van den dienst noodzakelijk is, door aan
stelling bijvoorbeeld van een tweeden adjunct-directeur of
door het scheppen van een hoogeren rang. Dit heeft de heer
Knuttel echter afgewezen. Wil men het salaris verhoogen,
dan zou dit altijd nog kunnen geschieden als het maximum
van den tegenwoordigen rang is bereikt, maar, waar dat hier
niet het geval is, vindt spreker het een gevaarlijk praecedent.
Het hek zou van den dam zijn, want ieder Raadslid zou dan
een ambtenaar, die goed zijn plicht vervult, voor bevordering
kunnen voordragen. En dan treden het meest op den voor
grond de ambtenaren, die men ziet werken, terwijl anderen,
wier werk men niet ziet en daardoor niet kan beoordeelen,
gevaar loopen onbillijk te worden behandeld. Men kan als
Raadslid omtrent den arbeid der ambtenaren in den regel
geen goed oordeel vellen en het is daarom verkeerd inciden
teel bij een begrootingsdebat bepaalde ambtenaren voor bevor
dering voor te dragen. Het is voor den heer Neisingh een
onaangenaam debat en daarom zou spreker het willen beëin
digen. Zou men eventueel later den dienst van Gemeente
werken willen reorganiseeren, dan is natuurlijk daarover te
praten, maar thans moet spreker met alle waardeering voor