DINSDAG 2 DECEMBER 1924. 301 kunnen behajen in landen, die op een lagen trap van ont wikkeling staan, waar de arbeiders te dom waren om de drogredenen van de communistische leiders te doorzien. De conclusie van den heer Knuttel is, dat wie hem en de zijnen niet volgt gebrek heeft aan verstand of inzicht, maar spreker stelt daartegenover, dat het z. i. met het inzicht van hen, die achter den heer Knuttel staan, niet gunstig gesteld is en dat die menschen zich laten meeslepen. De heer Verweij zegt, naar aanleiding van de motie van den heer Knuttel betreffende de eenheidsschool, dat zijn partij- genooten en hij ook thans, evenals zij in 1922 hebben gedaan, zullen stemmen vóór het beginsel van de eenheidsschool, maar juist met het oog daarop geeft spreker den heer Knuttel in overweging zijn motie te splitsen of liever te schrappen het gedeelte, waarin sprake is van de invoering van het Dalton-systeem. Spreker zou zoover nog niet willen gaan, omdat anders zou worden vooruitgeloopen op de resultaten van de studie over dit stelsel. Zij, die het stelsel zouden moeten toepassen, beheerschen het ook nog niet voldoende om thans reeds tot de invoering te kunnen overgaan. De heer Knuttel zegt de invoering van het Dalton-systeem in zijn motie te hebben opgenomen, teneinde te doen uit komen, dat hij de eenheid der scholen niet formalistisch bedoelt en langs dien weg een middel is te vinden om die verschillen van aanleg der leerlingen tot uiting te laten komen. Spreker wijzigt echter zijn motie in den geest als door den heer Verweij aangegeven. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Knuttel zijn motie nader in dien zin heeft gewijzigd, dat daaruit vervallen de woorden: «eventueel met daltoniseering van de beide hoogste klassen." Verder doet spreker opmerken, dat hetgeen hedenmiddag te berde is gebracht grootendeels een herhaling is geweest van hetgeen gisteren is gezegd. Het was een bestrijding van de leden onderling. Het is niet noodig, dat Burgemeester en Wethouders daarop antwoorden. Spreker heeft, juist kortheids halve om een antwoord van het College te voorkomen, een paar keer geïnterrumpeerd. Burgemeester en Wethouders zien thans van het houden van replieken af. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds 8£ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Dinsdag 2 December 1924, des avonds te 8J uur. Thans zijn afwezig de heeren: Splinter, van Eek en Eikerbout. De Voorzitter deelt alsnog mede, dat is ingekomen een adhaesiebetuiging van de afdeeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond aan het voorstel van den heer van Eek in zake het verleenen van toegang tot de vergade ringen der raadscommissie's aan vertegenwoordigers van het personeel. Deze adhaesiebetuiging luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden. Edelachtbare Dames en Heeren, Ondergeteekenden, H. v. Woudenberg en J. W. van Hees, resp. 2e Voorzitter en le Secretaris van de afdeeling Leiden van den Centr. Ned. Ambtenaarsbond, geven met verschul- digden eerbied te kennen: dat zij kennis hebben genomen van het door Uw medelid den heer D. A. van Eek ingediende voorstel, om aan vertegen woordigers gekozen door en uit het in de betreffende bedrijven of diensten werkzame personeel, bevoegdheid te verleenen, de vergaderingen van de met het beheer belast zijnde Raads commissies te laten bijwonen en deze een adviseerende stem toe te kennen, met welk voorstel zij hun volle instemming betuigen. Zij spreken de hoop uit, dat Uw Raad moge besluiten, dit voorstel aan te nemen. 't welk doende, Namens bovengenoemde afdeeling, H. van Woudenberg, 2e Voorzitter. J. W. van Hees, ie Secretaris. Leiden, 2 December 1924. Vervolgens wordt voortgezet de behandeling van de be grooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1925. De Voorzitter zegt, dat hij thans allereerst in stemming zal brengen de verschillende bij de algemeene beschouwingen aan de orde gestelde voorstellen en motie's. De heer van Stralen verzoekt den Voorzitter het woord voor een persoonlijk feit. De Voorzitter verleent den heer van Stralen daartoe het woord. De heer van Stralen wil nog even terugkomen op de leelijke uitdrukking, welke de heer Huurman aan hem heeft toe gevoegd. Spreker heeft nog eens de indertijd in den Raad gevoerde discussie nagegaan en is daarbij tot de slotsom gekomen, dat hij recht had om zich uit te laten gelijk hij dezen middag gedaan heeft. De heer de Lange hield in 1921 een warm pleidooi voor de aanneming van de verordening betreffende de zakelijke bedrijfs belasting; de heer Mulder bestreed het voorstel, en de heer Huurman sloot zich aan bij het betoog van den heer de Lange, waarmede hij zich beter kon vereenigen dan met het betoog van den heer Sanders, die de verordening principieel bestreden had. Daaruit kan slechts de conclusie getrokken worden, dat de heer Huurman voorstander van het aan vaarden dezer belastingverordening was. Bij de stemming over een voorstel van den heer Sanders, (niet om de veror dening af te stemmen maar om de zaak uit te stellen ten einde nog enkele practische zaken te onderzoeken) heeft de heer Huurman zich daarvoor verklaard, maar nadat dit voorstel van den heer Sanders verworpen was, is de ontwerp verordening zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Spreker verzoekt den heer Huurman het woord «liegen" in te trekken, daar uit de discussie's blijkt, dat de heer Huurman werkelijk van meening veranderd is. De heer Huurman denkt er niet aan, zulks te doen. Spreker heeft de verordening bestreden op andere gronden dan de heer Sanders aanvoerde. Spreker gevoelde meer voor de belasting dan de heer Sanders, maar heeft op zijn vragen aan den Wethouder omtrent eenige zaken uit de practijk geen afdoend antwoord gehad. Daarom heeft hij tegen deze verordening gestemd. Daarna heeft spreker gemeend om met een negental andere leden voor het voorstel van den heer Sanders te moeten stemmen om dat punt van de agenda af te voeren. Het had toen natuurlijk geen zin meer om tegen de ver ordening te stemmen en deze is zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Spreker begrijpt niet, hoe de heer van Stralen, spreker zal niet zeggende brutaliteit, maar de buitengewone vrijmoe digheid heeft om spreker naar aanleiding van zijne inter ruptie: »U liegt", te verlangen, dat hij zijn verontschuldigingen aanbiedt. Uit de Handelingen blijkt, dat spreker zoowel in zijn spreken als stemmen tegen de verordening was en het gaat niet aan, dat, wanneer spreker nu aan Burgemeester en Wethouders dank brengt voor hun voorstel tot afschaffing der zakelijke bedrijfsbelasting, hem toegevoegd wordt, dat hij van standpunt veranderd is, en dat op een wijze zoo als de heer van Stralen dit zich veroorloofde. Overigens, het zou toch niet erg zijn, als spreker van standpunt veranderd was. Deze verordening is 3Va jaar geleden behandeld, maar in zake het tapverbod zijn de heer van Stralen en zijn partijgenooten reeds na 6, 7 maanden van standpunt veranderd. Spreker vindt het dun. De Voorzitter zegt, dat de heer Huurman dat woord ook niet mag gebruiken. De heer Huurman acht het in elk geval onjuist en misleidend om hem op deze wijze te citeeren en denkt er niet aan, iets van hetgeen hij dezen middag zeide terug te nemen. De Voorzitter acht het het verstandigste om deze zaak nu verder te laten rusten. De heer Huurman zal het met spreker eens zijn, dat de door hem gebezigde uitlating niet toelaatbaar is, maar laat van den anderen kant de heer van Stralen eerlijk erkennen, dat hij zich vergist heeft, dat hij te lichtvaardig en zonder zich voldoende overtuigd te hebben van de juistheid der feiten een verkeerde opinie omtrent het optreden van den heer Huurman heeft geuit. Hiermede kan het incident als beëindigd beschouwd worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 9