296
DINSDAG 2 DECEMBER 1924.
en Wethouders al of niet van meening, dat de belastingdruk
in de 4 groote steden voor de lagere inkomens lager is dan
in Leiden?
De Voorzitter antwoordt, dat dit juist komt, doordat er
weinig rijke menschen in Leiden wonen.
De heer van Stralen geeft dit toe, maar dit neemt niet
weg, dat de arbeiders te zwaar belast zijn.
Spreker wenscht niet, dat bij verhooging van den aftrek
de daarop volgende inkomens te zwaar belast zullen worden.
Indien men er ernstig naar streeft, kan men dit mogelijk
wel vinden in een wijziging der progressieschaal, zoodat de
zwaardere druk verlegd wordt naar de hoogere inkomens.
Men probeert er zich echter af te maken met de bewering,
dat die dan te zwaar belast zouden worden.
Spreker komt thans tot de werkloosheid en dan ontmoet
hij weder den heer Zuidema, die zich nu den schijn wil geven
van een democraat te zijn en te gevoelen voor de arbeiders
klasse, maar als het aankomt op het nemen van besluiten
ten behoeve dier klasse, zich altijd schaart aan de zijde van
hen, die meer gevoelen voor het instandhouden van het
kapitalisme.
De heer Zuidema vergist zich, wanneer hij meent, dat de
Steuncommissie de steunbedragen vaststelt. De normen voor
de ondersteuning worden door andere lichamen bepaald,
zoodat sprekers opmerking over de lage uitkeeringen wel
degelijk verklaarbaar was.
Dat het Burgerlijk Armbestuur, zooals de heer Zuidema
zegt, zelfstandig bepaalt, welke ondersteuningen de armlastigen
zullen krijgen, weet spreker wel, maar het is hem ook bekend,
dat de mate van ondersteuning buitengewoon willekeurig en
onvoldoende is. Spreker zal bij het desbetreffende volgnummer
der begrooting voorstellen de begrooting voor het Burgerlijk
Armbestuur te verhoogen. De heer Zuidema verweet spreker
onjuiste cijfers te hebben genoemd, maar spreker weet niet,
welke cijfers de heer Zuidema bedoelt.
Spreker begrijpt niet, welke aanleiding de heer Zuidema
kan hebben om met betrekking tot de uitlating, dat het
beter is propagandist voor de S. D. A. P. te zijn dan propa
gandist voor den honger, een verwijt tot hem te richten.
De heer Wilbrink ziet in de vermindering van het subsidie
bedrag een verbetering van den toestand, maar dat is slechts
ten deele juist. Zeker, de werkloosheid is verminderd, maar
die subsidieverlaging is, wat het Burgerlijk Armbestuur
betreft, voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het feit,
dat dat college buitengewoon krenterig is met de onder
steuningsbedragen. Spreker zal straks enkele cijfers noemen
en dan zal de heer Wilbrink niet kunnen begrijpen, dat de
armlastigen met dergelijke bedragen de weide ingestuurd
worden.
De heer Heemskerk vindt de uitkeeringen aan de werkloozen
voldoende in verband met de lage loonen in de particuliere
bedrijven, een bewijs, dat hij in verschillend opzicht bezig is
af te zakken, want totnogtoe nam hij de normen voor de
steunverleening niet voor zijn rekening en vroeger nam hij
het inderdaad voor de arbeidersbelangen op. Hij acht wel
verlaging der uitkeeringen wenschelijk in verband met de
lagere loonen in het particulier bedrijf, maar hij vergeet, dat
de uitkeeringen steeds meer onvoldoende worden naarmate
de prijzen van de eerste levensbehoeften, zooals thans het geval
is, stijgen.
Het gemeentebestuur van Utrecht heeft door zijn actie
tegen het Rijksvoorschrift omtrent de loonen bij de werk
verschaffing het beoogde succes gehad, want de loonen zijn
verhoogd. Het Rijk houdt er dus wel degelijk rekening mede.
Spreker is het met den heer Wilmer eens, dat het niet
aangaat, dat de Maatschappij van Handel en Nijverheid dit
adres heeft ingezonden. Door de bekende en beruchte lage
Leidsche loonen is een pauperisme aangekweekt, waarvan de
opvoering van de bedragen voor steun een noodzakelijk gevolg
is. Hier wonden de adressanten zichzelf mee.
De gemeente moet voor de werkloozen zorgen, zoolang er
geen bepaling bestaat, dat ook de werkgevers moeten bijdragen.
Indien alleen de kerkelyke en burgerlijke instellingen van
weldadigheid deze menschen zouden verzorgen, zou de toestand
nog veel slechter zijn. Dan zou het een gunst zijn, waaraan
nog verplichtingen verbonden waren. De gemeenschapszorg,
waaraan iedereen, ook de onwillige, mede betaalt, is in elk
geval een veel mooier beginsel.
Het is nog de vraag, of men zich in Leiden zou verzetten
tegen de loonen, die in Utrecht bij de werkverschaffing
worden uitbetaald. Dit is destijds wel geschied, maar toen
betrof het een uurloon van 0.35 en dat is in Utrecht veel
hooger. Spreker heeft in de Commissie voor de werkver
schaffing zelf een uurloon voorgesteld, dat ten slotte 0,45
zou bedragen.
Er is altijd door het College de indruk gevestigd, dat het
veel gevoelde voor werkverschaffing. In strijd daarmede heeft
de heer Sanders met een voorbeeld van sigarenmakers aan
getoond, dat werkverschaffing eigenlijk geen zin heeft. De
toon, welken men bij den heer Sanders beluistert, komt
hierop neer, dat hij tegen de werkverschaffing is. Het voor
beeld van de sigarenmakers gaat niet op. Het kan natuurlijk
voorkomen, dat in een bepaald bedrijf een overcompleet aan
arbeiders is en een deel dier arbeiders in een ander bedrijf
zijn heil moet zoeken, maar de conclusie van den heer
Sanders: »wat moet er met die 18 sigarenmakers gebeuren"
geeft spreker aanleiding te zeggendie menschen komen voor
gemeentelijke werkverschaffing in aanmerking en, als de
tijden gunstiger worden, moeten zij naar een ander bedrijf
overgeheveld worden. De heer Sanders kan geen bedrijf
noemen, waar op dit oogenblik die menschen geplaatst zouden
kunnen worden.
De heer Sanders zag in sprekers voorstel tot verhooging
van de begrooting van het Burgerlijk Armbestuur een motie
van wantrouwen tegen dat college. Daargelaten sprekers
persoonlijke meening, lag het toch vooralsnog niet in zijn
bedoeling een motie van wantrouwen te doen aannemen.
Vooreerst zou dat toch niet gelukken, maar bovendien is
het spreker alleen te doen om een uitspraak, dat de uit
keeringen moeten worden verhoogd.
Ten slotte het voorstel van den heer van Eek, strekkende
om in de vergaderingen der bedrijfscommissie's vertegen
woordigers van het personeel toe te laten. De heer Wilmer
heeft dit voorstel overbodig en practisch onuitvoerbaar genoemd;
hij vond het, in tegenstelling met den heer Zuidema, niet
socialistisch. Die practische onuitvoerbaarheid ziet spreker
niet dadelijk en hetgeen hier gevraagd wordt is geeii over
dreven eisch, want het personeel kan evengoed technische
adviezen geven als de directie. Volgens den heer Wilbrink
is een dergelijke maatregel alleen in het belang van het
personeel, spreker meent echter, dat het algemeen belang
er mede zou worden gediend.
De heer Reimeringer zegt, dat de arbeiders in die commissie
vergaderingen niet thuis behooren als zijnde niet deskundig,
maar spreker vraagt, of dan de commissarissen, die die ver
gaderingen bijwonen, deskundig zijn. Die heeren putten hun
wetenschap alleen uit mededeelingen van de directie en het
zou goed zijn, indien zij ook eens hoorden, hoe het personeel
dacht over de zaken, welke de directie in die vergaderingen
brengt. De directie moet van alles op de hoogte zijn, wordt
er gezegd, maar het spreekt van zelf, dat zij in dit opzicht
op haar ambtenaren steunt en hun denkbeelden in den vorm
van voorstellen aan de commissie voorlegt.
Spreker ziet het bezwaar niet in, dat er kan bestaan tegen
het deskundig advies in den Raad van Commissarissen van
iemand, die met den gang van het bedrijf op de hoogte is.
Men heeft het voorstel van den heer van Eek, dat afwijkt
van zijn vroegere over dit punt, dan ook waarschijnlijk be
streden, omdat het de arbeidersklasse op dit oogenblik niet
voor den wind gaat, waardoor men zich veel meer jegens
haar kan veroorloven dan bijvoorbeeld in 1918.
Het is spreker ter oore gekomen, dat de wijze, waarop de
dienstcommissie's functionneeren, wel degelijk aanleiding tot
klachten geeft.
Spreker betwist, dat invoering van het schriftelijk vragen-
recht toename van het aantal ambtenaren ten gevolge zou
hebben; spreker zou dat ook verkeerd achten. Er zal zooveel
gebruik niet van gemaakt worden, hetgeen ook in den Haag
niet hetgeval is. De moeilijkheid, om van sommige Wethouders
een bevredigend antwoord te verkrijgen bij de rondvraag,
zal dan verminderen. Ook de antwoorden zullen beter zijn,
daar men zich dan toch van de zaak op de hoogte moet
stellen, hetgeen nu zeer slecht gebeurt.
De heer Witmans zal zich gedragen naar den wensch van
den Voorzitter en alleen ingaan op hetgeen door het Dagelijksch
Bestuur is aangevoerd. Alleen voor den heer van den Heuvel
maakt hij een uitzondering, want aan diens adres heeft hij
een opmerking te maken, na zich te hebben aangesloten bij
de opmerking van mevrouw van Itallie, dat de heer Zuidema
een discussie heeft ontketend, welke absoluut buiten de ge
meentezaken ligt.
De heer van den Heuvel heeft aanstoot genomen aan het
gezegde van den heer Sijtsma, dat de sociaal-democraten hun
voorstellen hadden gedaan uit een oogpunt van propaganda,
en spreker zou het nog erger hebben gemaakt door op die
voorstellen toe te passenGod zegene den greep. Spreker wil
van die woorden gaarne een nadere verklaring geven. De
heer van den Heuvel, die jong Raadslid is en nog weinig
ervaring op dit gebied heeft, heeft zeven amendementen
ingediend, alle betrekking hebbend op »klein goed", op zaken,
welke even goed op een andere manier bij de begrooting
hadden kunnen worden behandeld. Alleen zijn voorstel be
treffende den aanleg van een nieuwe Havenbrug geldt een
ernstige zaak, maar deze is in zeer veilige handen bij Burge
meester en Wetuouders en kan gerust aan de prudentie van