DINSDAG 2 DECEMBER 1924.
295
Voorzitter voldoen, daar in de sociaal-democratische fractie
het werk verdeeld is en de betoogen elkaar aanvullen. Boven
dien is zij bij de algemeene beschouwingen niet uitvoerig
geweest.
De heer Zuidema heeft verschillende opmerkingen ge
maakt
De Voorzitter verzoekt den heer van Stralen te repli-
ceeren op hetgeen Burgemeester en Wethouders hebben
gezegd. Indien hij den heer Zuidema wjl bestrijden, moet hij
daarvoor een zaal huren.
De heer Dubbeldeman voegt spreker bij interruptie toe, dat
hij dat gisteren had moeten zeggen.
Spreker zegt, dat het Reglement van Orde hem, als hij de
debatten wil beperken, weinig macht geeft en hij zich moet
bepalen tot het doen van een beroep op de beleefdheid en
welwillendheid van de leden. Hij ondervindt daarin echter
nooit medewerking, want, als iemand voor de derde maal
over eenzelfde onderwerp het woord vraagt, staat de Kaad
het altijd toe. Spreker heeft eens den heer Groeneveld het
woord willen ontnemen en toen gaf deze ten antwoord: ik
spreek toch doorHet Reglement van Orde is er op gebaseerd,
dat men zich zal houden aan hetgeen een fatsoenlijk man
vraagt en dat men zich daarnaar als een fatsoenlijk man zal
gedragen.
De heer van Stralen antwoordt, dat, als de heer Zuidema
niet een betoog had gericht tegen de politiek der S. D. A. P.,
spreker niet het woord had behoeven te voeren.
De heer Zuidema heeft bij de bespreking van de vraag
naar welke beginselen de gemeente moet worden bestuurd,
gezegd, dat dit naar het oordeel der anti-revolutionaire partij
moest zijn naar de Christelijke beginselen. Indien dit werkelijk
geschiedde, zouden daartegen niet veel bezwaren bestaan.
Anderen wezen er reeds op dat van een bepaald christelijke
richting in de politiek en in de besluiten der rechterzijde
toch heel weinig is te bespeuren. Spreker verwijst naar de
uitlatingen van de Gereformeerde Staatspartij, welke het niet
eens is met de politiek, door de rechtsche partijen gevolgd,
en meent, dat die partijen bijvoorbeeld ten aanzien van een
vloekverbod en de Zondagsheiliging haar taak niet naar be-
hooren vervullen. De heer Zuidema zal wel erkennen, dat die
Gereformeerde Staatspartij meer de christelijkheid naarvoren
brengt dan de anti-revolutionaire partij.
De heer Zuidema heeft den sociaal-democraten verweten,
dat zij hun beginselen loslaten, maar, als hij die bewering
wil handhaven, moet hij daarvan voorbeelden geven. Kort
daarna noemde hij een voorstel, dat in het geheel niet socia
listisch was, in tegenstelling met zijn coalitiegenooten wel
socialistisch.
De heer Zuidema behoeft zich niet bezorgd te maken over
de democratie van de S. D. A. P., want spreker kan hem
verzekeren, dat die bij sprekers partij veilig is. De heer
Zuidema werkt met uitlatingen van één spreker en bouwt
daarop dan conclusie's, onder anderen dat sprekers partij het
algemeen kiesrecht, een democratischen maatregel bij uit
nemendheid, zou verloochenen. Daarvan is echter geen sprake.
Trouwens kort daarna erkende de heer Zuidema, dat Amsterdam
democratisch wordt bestuurd, wat dan toch de verdienste van
sprekers partij is.
Ten einde aan te toonen, dat er onderlinge verdeeldheid is
in de S. D. A. P., heeft de heer Zuidema geciteerd uit een
brochure van den heer de Miranda, maar dat had hij wel
achterwege kunnen laten, want het geldt hier een persoonlijke
meening van den heer de Miranda, welke in bijna geheel het
land niet voor rekening van de partij wordt genomen. De
gedachte van den heer de Miranda bij het schrijven van die
brochure is waarschijnlijk deze geweest: te Amsterdam is de
laatste jaren onder den invloed van de S.D.A.P. veel gedaan
op sociaal gebied, veel cultureel werk verricht, en als nu de
salarissen van het gemeentepersoneel ongewijzigd blijven, kan dit
het resultaat van die bemoeiingen wel eens in gevaar brengen,
zoodat het beter is de salarissen van het gemeentepersoneel
een weinig te verminderen. De heer Zuidema mag zich op
die uitspraak van den heer de Miranda niet beroepen in den
Leidschen Raad, want hier is van dergelijke cultureele be
doelingen van de zijde van de gemeente nooit iets te bemerken
geweest.
Verder heeft de heer Zuidema aan de S. D. A. P. er een
verwijt van gemaakt, dat dit jaar geen principiëele uiteen
zetting van het standpunt dier partij is gegeven. Het stand
punt van de S. D. A. P. in dit opzicht is bekend en behoeft
niet telkens een breede uiteenzetting.
Het ditmaal niet breed uitweiden daarover heeft ook zijn
goede zijde gehad, n.l., dat de heer Knuttel buitengewoon
zakelijk is gebleven, daar hij geen gelegenheid had om van
leer te trekken tegen de sociaal-democraten.
Spreker is het meer met den heer Zuidema eens, waar
deze zegt, dat Amsterdam democratisch geregeerd wordt dan
met den heer Knuttel, volgens wien het een bolwerk der
reactie is.
Het belastingvoorstel van den heer van Eek is sterk be
streden, terwijl men hulde bracht aan Burgemeester en Wei
houders voor het aangekondigde voorstel tot afschaffing van
de zakelijke belasting op het bedrijf. Een verordening, waarbij
een arbeider met een weekinkomen van 16.reeds belas
ting betaalt, moet eerder herzien worden dan een, waarbij
een werkgever Va cent per uur betaalt. Spreker richt zich
bij zijne bestrijding niet tegen degenen, die te goeder trouw
meenen, dat de werkloosheid door opheffing der zakelijke
belasting verminderd wordt, hetgeen volgens spreker onjuist
is, maar tegen hen, die de kans aangrijpen om de werk
gevers van een door hen gehate belasting af te helpen. Terwijl
Burgemeester en Wethouders in 1921 bij hun voorstel tot
invoering dezer belasting unaniem deze belasting zeer gelukkig
gevonden achtten, is spoedig na de invoering oppositie daar
tegen gevoerd, o. a. door den heer Sanders, die principiëele
bezwaren had.
De Voorzitter wil herhalen wat hij al eens in antwoord
aan den heer Eerdmans heeft gezegd, dat hij toen ziek te
bed lag en dat hij toen reeds tegen de heffing van deze
belasting was.
De heer van Stralen zegt, dat dit de zaak ten opzichte
van den Voorzitter persoonlijk verandert, maar dat bij de
besprekingen niet is gebleken van een minderheid in het
College, welke dat standpunt niet deelde.
De heer de Lange, een onverdacht anti-revolutionnair, die
niet verdacht kan worden alleen met de belangen van de
arbeiders rekening te houden, zeide, dat hij in die belasting
een goede bron van inkomsten zag en heeft een principieel
betoog ervóór gehouden, en de heer Huurman, die gisteren
ten gunste van de afschaffing sprak, heeft bij die gelegenheid
gezegd, dat hij in het algemeen zich beter kon vereenigen
met hetgeen de heer de Lange had gezegd dan met hetgeen
de heer Sanders te berde had gebracht.
De heer Huurman vraagt spreker, of dat zoo erg is. Ja,
tamelijk erg, zegt spreker, als de heer Huurman niet aantoont,
op welke gronden hij van standpunt is veranderd.
De heer Zuidema heeft zich verklaard tegen verdere ver
laging van de tarieven van gas en electriciteit en zich doen
kennen als een voorstander van groote winsten uit de bedrijven,
terwijl hij tevens zeide bezorgd te zijn voor de groote ge
zinnen. Spreker ziet daarin eenige tegenstrijdigheid, want de
gasprijspolitiek van den heer Zuidema komt neer op het hefïen
van een indirecte belasting, welke betaald wordt in den vorm
van een hoogeren dan den kostprijs van de door de gemeente
geleverde artikelen en welke veel zwaarder drukt op groote
dan op kleine gezinnen, omdat deze de grootste verbruikers
der producten zijn. Die bezorgdheid voor de groote gezinnen
gaat een beetje mank.
De Wethouder Sanders heeft bezwaar gemaakt tegen het
eerste gedeelte van het voorstel van den heer van Eek,
waarmede hij te kennen heeft gegeven, dat hij den aftrek
voor het eerste levensonderhoud niet te laag vindt en voor
zijn rekening neemt, dat gezinnen met een inkomen van
ƒ16.— per week belasting moeten betalen.
De heer Sanders zegt: ongetwijfeld!
Maar spreker houdt vol, dat het niet aangaat belasting te
laten betalen door iemand, die meer dan hij verdient noodig
heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien. Spreker
noemt dat immoreel.
De Voorzitter vraagt aan spreker hoeveel de aftrek te
Amsterdam is. Spreker weet dit momenteel niet precies,
doch weet, dat die hooger is dan die te Leiden, maar ander
zijds wijst hij er op, dat gelijk de heer Verweij terecht zegt,
de heer Albarda in den Haag heeft voorgesteld den aftrek
te bepalen op f 1000.Bovendien, men moet de grootte
van dien aftrek niet alleen in aanmerking nemen, want van
veel belang is ook de vraag, hoe de progressieschaal is.
Eerstens is de aftrek in de groote plaatsen van ons land
hooger dan te Leiden en tweedens is de progressie er zoo
geregeld, dat de arbeidersinkomens veel minder zwaar belast
zijn dan bij ons het geval is.
De heer Sanders heeft een lijst voorgelezen van plaatsen,
waar de belastingdruk veel minder groot is, waar dus ook de
arbeidersklasse minder gedrukt wordt.
De Voorzitter maakt er den heer van Stralen opmerkzaam
op, dat hij spreekt over den aftrek voor noodzakelijk levens
onderhoud en niet over de progressie. Die laatste is hier te
hoog en heeft tot gevolg dat er weinig menschen met groote
fortuinen in Leiden blijven woDen. De aftrek kan evenwel
slechts f 100.op zijn hoogst verschillen met dien in de
grootste gemeenten.
De heer van Stralen vraagt pertinent: zijn Burgemeester