MAANDAG 1 DECEMBER 1924.
279
Er is geen enkele reden Burgemeester en Wethouders te
verwijten, dat zij er naar streven de zwaarste lasten te leggen
op de zwakste schouders, integendeel, het College is er op
uit de zwakken te ontlasten en de lasten naar billijkheid te
verdeelen.
Spreker hoopt, dat Burgemeester en Wethouders met hun
bezuinigingspolitiek zullen voortgaan, te meer omdat de vraag
onder de oogen zal moeten worden gezien, hoe het moet gaan
met de credieten voor den woningbouw. De gemeente zal iets
moeten doen of zij wil of niet, want er zal een tijd komen,
dat de menschen de huren niet meer zullen kunnen betalen.
De woningbouwvereenigingen zullen de zaak van zich afschuiven
en de gemeente zal moeten betalen. In dit verband verdient
het aanbeveling de vraag onder de oogen te zien, of het
mogelijk is een soort reservefonds te vormen, zoodat, wanneer
door het Rijk eenigerlei maatregel mocht genomen worden,
de gemeente eenigermate gedekt zou zijn, want ten slotte moet
in deze ook de leiding van het Rijk uitgaan.
Wat betreft de quaestie van de vermeerdering van de
annuïteiten heeft spreker zich de zaak aldus gedacht. De
gemeente zal garant blijven voor het Rijk. Dit zal gedurende
50 jaren de aflossing moeten betalen en wat betreft de overige
jaren zal de gemeente dat voor hare rekening moeten nemen.
Voor het uitstel van de annuïteiten is de Regeering niet
te vinden, en in zoover is" het eerste deel van sprekers motie
overbodig; maar toch zal de vraag overwogen kunnen worden,
of de gemeente zelfstandig iets zal kunnen doen.
De heer Dubbeldeman zegt, dat de heer Eikerbout herhaald
heeft wat hij, de heer Dubbeldeman, al zoo dikwijls heeft
gezegd, maar datzelfde kan spreker zeggen aan het adres van
den heer Dubbeldeman. Deze zegt nu: bij den woningbouw
moeten wij vooral rekening houden met de werkelijkheid,
maar dat is van sprekers kant altijd gezegd. Spreker verheugt
zich over deze uitlating van den heer Dubbeldeman, omdat
daarin opgesloten ligt, dat thans een meer vruchtbare samen
werking mogelijk zal zijn dan in het verleden.
Hoe het ook moge gaan met de financiering op dit stuk,
in elk geval is bezuiniging noodzakelijk. De leiding behoort
daarbij van Burgemeester en Wethouders uit te gaan. Spreker
hoopt, dat zij voortaan meer dan in het verleden bij voor
stellen in die richting steun zullen vinden bij den Raad.
In afwachting van die voorstellen zou alvast iets gedaan
kunnen worden om althans den financiëel zwakken eeniger
mate tegemoet te komen door de betaling der belastingen
gemakkelijker te maken. Dit zou mogelijk zijn door stichting
van een gemeentelijken stortings- en ophaaldienst, zooals die
reeds elders, b.v. te Maassluis, zeer gunstig werkt. Een derge
lijke dienst zou misschien ingeschakeld kunnen worden in dien
der bedrijven, wat tot een belangrijke vermindering der kosten
zou kunnen bijdragen.
Het verdient verder aanbeveling met de verlaging van de
tarieven der Lichtfabrieken voorloopig niet verder te gaan, omdat
alles wat uit dien hoofde voor het publiek wordt bespaard,
op het belastingbiljet wordt teruggevonden, in welken vorm
het veel moeilijker wordt betaald.
Met verwondering heeft spreker gezien, dat in de afdeelingen
werd gepleit voor afschaffing van de winst op de bedrijven.
Spreker dacht, dat dit een verlaten, standpunt was, ook in
socialistische kringen. Het is bekend, dat geen enkel socia
listisch Wethouder ooit iets in die richting heeft gedaan en
dat in de plaatsen, waar de S. D. A. P. grooten invloed heeft,
nog veel hoogere winsten uit de bedrijven worden gehaald
dan te Leiden. Spreker ziet niet in, waarom Leiden in dit
opzicht een politiek op eigen gelegenheid zou moeten voeren.
In dit verband wil spreker enkele opmerkingen maken over
de ingediende voorstellen. Tot sprekers genoegen doet de
heer van Eek, wiens ongesteldheid spreker betreurt, niet een
voorstel om den aftrek voor het eerste levensonderhoud te
verhoogen, maar vraagt hij slechts een onderzoek. De bestaande
regeling is in het algemeen niet onbillijk, zeker niet voorde
ongehuwden en spreker zou in elk geval zich verklaren tegen
een verhooging van den aftrek voor deze categorie. Wat de
gehuwden betreft, kan worden geconstateerd, dat de menschen
met kleine inkomens zoo goed als vrijgesteld zijn van be
lasting.
Tegen een onderzoek als bedoeld door den heer van Eek
heeft spreker geen bezwaar, maar, als er iets gedaan moet
worden, dan moet het zijn in de richting van het ontlasten
der kinderrijke gezinnen. Spreker hoopt, dat Burgemeester
en Wethouders bij hun onderzoek aan dat punt hun aandacht
willen schenken. Spreker zal aan de motie van den heer van
Eek, zooals die thans luidt, zijn stem niet kunnen geven,
omdat daarin op den uitslag van het onderzoek wordt voor-
uitgeloopen. Hij zal het antwoord van Burgemeester en Wet
houders afwachten en dan zien, of er aanleiding is een andere
motie, waarin wordt gesproken van een onderzoek naar ver
hooging van den kinderaftrek, naast die van den heer van
Eek te stellen.
Ook met het voorstel van den heer van Eek om het aantal
opcenten op de vermogensbelasting van 15 op 100 te brengen,
kan spreker zich niet vereenigen.
Na deze beschouwingen van financiëelen aard wil spreker
enkele opmerkingen van meer algemeenen aard maken, welke
een ietwat politiek karakter zullen dragen. Hij wenscht de
vraag onder de oogen te zien in welke richting en naar welke
beginselen de gemeente moet worden bestuurd.
Wanneer spreker in dit verband aan de verschillende
partijen eenige aandacht wil schenken, zal hij bij den Vrij
heidsbond niet lang stil staan, omdat het liberalisme meer in
het verleden leeft en niet te verwachten is, dat het in de
toekomst grooten invloed zal uitoefenen. Spreker rekent
hierbij niet met de mogelijkheid, dat het idee van den heer
Sten huis, om de stemmen niet te tellen maar te wegen,
ingang zal vinden. Gaat het dien kant uit, dan zal er veel
van afhangen, welke weegschaal men zal gebruiken.
Nu denkt de heer Stenhuis in de eerste plaats aan de
vuisten, maar de mogelijkheid bestaat ook, dat een andere
maatstaf wordt aangelegd, b. v. de maatstaf van het intellect,
en dan heeft de Vrijheidsbond nog een goede kans.
Wat betreft de Vrijzinnig-Democraten, mevrouw van Itallie-
van Embden heeft indertijd verklaard, dat zij niet het leven
willen leiden, maar dat zij staan aan den stroom des levens
om te zien hoe het loopt, om zich daarnaar te richten. Die
teekening is niet onjuist. De Vrijzinnig-Democraten zitten aan
den weg en wanneer de hoofdtroepen gepasseerd zijn sluiten
zij zich daarbij aan, en meestal is dat bij de S. D. A. P. Van
een eigen koers van de Vrijzinnig-Democraten heeft hij tot
nog toe weinig kunnen bemerken.
Ten opzichte van de Democratische Partij, welke, met uit
zondering van den naam, ten slotte geheel met de Vrij
zinnig-Democraten medegaat, geldt hetzelfde. De Democraten
zijn hier in den Raad gekomen met de pretentie, dat zij het
zijn, die zouden bezuinigen en de belastingen verlagen, maar
wanneer in deze dingen de leiding van hen was uitgegaan,
dan was er geen sprake geweest van belastingverlaging. Alle
bezuinigingsvoorstellen van Burgemeester en Wethouders zijn
door de Democraten bestreden. Geheel de bezuinigingsactie
van deze partij vindt haar eindpunt in het voorstel om een
nieuw gemeentelijk ziekenhuis te stichten, maar spreker acht
het toch niet mogelijk om daardoor tot bezuiniging en be
lastingverlaging te komen.
Anders staat het met de sociaal-democratie, die nog toe-
komstidealen heeft. Deze wil komen tot een nieuwe maat
schappij en meent, dat die nieuwe maatschappij vooral ook
in de gemeenteraden moet voorbereid worden. De taak van
de socialisten is daarom niet gemakkelijk, omdat zij alssloo-
pers en brekers willen optreden, terwijl zij er tevens geen
bezwaar tegen hebben mede te werken om het kapitalistische
huis zoo goed mogelijk bewoonbaar te maken. Dit geeft van
zelf een zekere tweeslachtigheid in hun optreden, hierin o. a.
uitkomende, dat zij wel zetels in den Raad willen hebben
maar geen wethouderszetel willen aanvaarden, maar het
einddoel is toch het stichten van een nieuwe maatschappij.
In dit opzicht heeft spreker geen vertrouwen in de socialis
tische beweging, want van een partij, welke in de practijk
socialisme en democratie, d. w.z. haar beginselen, verloochent,
is in de toekomst weinig te verwachten. Spreker zal geen
nadere toelichting geven, maar hij zou gemakkelijk kunnen
aantoonen, dat allerlei theorieën, welke vroeger als de hoogste
waarheid werden verkondigd, thans zijn losgelaten. Spreekt
men van den klassenstrijd en wil men christelijke arbeiders
lijmen, dan heet het, dat men den klassenstrijd niet verkondigt,
maar alleen het bestaan ervan constateert. De heer Dubbelde
man zegt, dat het nooit anders was, maar dan wijst spreker
er op, dat er een tijd geweest is, dat verschillende predikanten
naar de S.D. A.P. overgingen en toen werd in Het Volk geschreven,
dat daartegen geen bezwaar bestond. Als maar vaststond,
dat het dogma van den klassenstrijd werd aanvaard, dan deed
meeningsverschil op godsdienstig gebied niets ter zake.
Dat de S. D. A. P. meer en meer haar socialistisch karakter
loslaat, blijkt ook uit de onlangs verschenen brochure van
den heer van Eek, welke den indruk maakt van in een wan-
hoopsstemming te zijn geschreven en waarin meer van evolutie
dan van revolutie wordt gesproken. Er komt zelfs deze uit
spraak in voor, dat de verlossing van het proletariaat uit de
ellende in deze kapitalistische maatschappij voor een deel
mogelijk is.
Dit is een uitspraak, die wel van beteekenis is.
Van de democratie geldt al zoo ongeveer hetzelfde. Het
algemeen kiesrecht wordt losgelaten, en terecht kan gezegd
worden, dat, terwijl 80 jaren geleden met veel ophef gezegd
werd, dat het socialisme gekomen is van utopie tot wetenschap,
men nu gekomen is van wetenschap tot utopie.
In dit verband wil spreker ook bezien het voorstel van den
heer van Eek om aan vertegenwoordigers van het personeel
van bedrijven gelegenheid te geven om de vergaderingen van
de Raadscommissiën voor de bedrijven bij te wonen en aldus
op de leiding ervan invloed uit te oefenen.