MAANDAG 1 DECEMBER 1924.
275
vloeien. Spreker en de zijnen hebben nog altijd het bezwaar,
dat Burgemeester en Wethouders niet met den noodigen ernst
trachten den toestand der werkloozen en hun gezinnen te
verbeteren. In de Memorie van Antwoord zeggen Burge
meester en Wethouders, dat er in Leiden zooveel wordt
gedaan, speciaal ten opzichte van de werkverschaffing, en
door het uitvoeren van vele groote werken vanwege de ge
meente de werkloosheid sterk is verminderd, maar spreker
ontkent dat. Zeker, de werkloosheid is afgenomen, maar niet
alleen te Leiden, in het geheele land, en dat dit komt door
de bemoeiingen van het gemeentebestuur ten opzichte van
werkverschaffing en werkverruiming, moet spreker ontkennen,
althans in den pertinenten vorm, waarin dat door Burge
meester en Wethouders gezegd wordt.
De vermindering der werkloosheid houdt verband met
andere factoren, met name hiervan, dat algemeen een kleine
opleving in den economischen toestand is te constateeren.
Echter is de toestand nog niet zoo, dat men zou kunnen
zeggen, dat zonder overheidsmaatregelen de zaak in orde zal
komen.
Ten opzichte van de uitkeeringen en de zorg voor voldoende
uitvoering van werken heeft het gemeentebestuur niet al bet
mogelijke gedaan.
In het afgeloopen jaar is er op aandrang van het Rijk een
belangrijke verslechtering tot stand gekomen wat betreft de
ondersteuning van de werkloozen, maar bij zoo'n zaak hangt
het er veel van af, op welke wijze het gemeentebestuur daar
tegenover staat. Zoo heeft het gemeentebestuur van Utrecht
een veel flinker houding aangenomen tegenover de onbillijke
beslissing van bet Rijk dan het Leidsch gemeentebestuur;
het gemeentebestuur van Utrecht is niet uit den weg gegaan
voor de dreigementen van het Rijk. Hier valt altijd te con
stateeren, dat, wanneer er uit den Haag een bevelschrift komt,
Burgemeester en Wethouders zich daarbij aanpassen.
Wat betreft de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbestuur
heeft spreker ook veel critiek. Deze aangelegenheid zal nader
aan de orde komen bij de behandeling van volgnummer 449;
thans wil spreker alleen zeggen,, dat vooral in de laatste
maanden gebleken is, dat het Burgerlijk Armbestuur niet
zoodanige houding aanneemt als in het belang van de bij die
instelling ondergebrachte ondersteunden noodig zou zijn.
Wat betreft het belastingvraagstuk, door den heer van Eek
is een motie voorgesteld, waarbij Burgemeester en Wethouders
verzocht wordt om een onderzoek in te stellen naar de ge
volgen van een eventueele verhooging van den aftrek voor
noodzakelijk levensonderhoud met ƒ200.Het komt spreker
zeer gewenscht voor, dat alle mogelijke pogingen aangewend
moeten worden om te komen tot verhooging van dien aftrek.
Het verwondert spreker, dat hiervoor van geen enkele andere
zijde is opgekomen, want niemand kan ontkennen, dat de
belastingheffing te Leiden begint bij een veel te laag inkomen
bedrag. Personen met een inkomen van ƒ800.per jaar, dat
is ƒ16.per week, moeten reeds gemeentelijke inkomsten
belasting betalen. Zij betalen van af een inkomen van 700.
Niemand zal tegenspreken, dat de mogelijkheid moet bestaan
dergelijke gezinnen van belasting vrij te stellen. Het is spreker
opgevallen, dat heeren van verschillende richting wel hebben
gewezen op de onbillijkheid van een belasting als de zakelijke
bedrijfsbelasting, maar niet op de veel grootere onbillijkheid,
dat plaatselijke belasting wordt geheven van menschen, die
niet eens voldoende hebben om in de noodzakelijkste levens
behoeften te voorzien. Spreker vreest, dat de heer Witmans,
gezien zijn uitlating over de voorstellen der S.D.A.P., zijn
stem niet zal geven aan het voorstel van den heer van Eek,
terwijl toch een verhooging van den aftrek voor noodzakelijk
levensonderhoud veel urgenter is dan de afschaffing van de
zakelijke bedrijfsbelasting, die veel minder drukkend is voor
de personen, van wie zij wordt geheven, en bovendien
75000.opbrengt, welk geld de gemeente niet kan missen
in een tijd, waarin moet worden bezuinigd en naar verhooging
van de gemeentelijke inkomsten wordt uitgezien.
De levensmiddelenvoorziening. De voortdurende stijging van
de prijzen der eerste levensbehoeften, welke de laatste maanden
valt te constateeren, maakt het noodzakelijk, dat de overheid
daaraan haar volle aandacht schenkt. Tengevolge van die
prijsstijging zijn tal van arbeidersgezinnen nog meer dan te
voren in ellende gedompeld. Andere gemeentebesturen, zooals
dat van Amsterdam, waar op dit gebied al verschillende
beslissingen zijn genomen, en dat van den Haag, waar derge
lijke maatregelen in voorbereiding zijn, zijn wel degelijk van
meening, dat hier voor de gemeente een taak ligt en het
gewenscht is voor de ingezetenen die prijsstijging zoo weinig
mogelijk drukkend te maken. Blijkens de Memorie van Antwoord
willen Burgemeester en Wethouders van Leiden dat voorbeeld
niet volgen en wenschen zij alleen dan tot overheidsbemoeiing
op dit gebied over te gaan, wanneer de prijsstijging een zoo-
danigen omvang aanneemt, dat ingrijpen onvermijdelijk wordt.
Wat betreft het voorstel van den heer Spendel tot opheffing
van het vischbureau, hoopt spreker, dat de grootst mogelijke
meerderheid van den Raad zich daartegen zal verklaren.
Het gemeentelijk vischbureau heeft zeer gtoote verdiensten
gehad wat betreft de prijsregeling in deze gemeente. Opheffing
van dit nuttig werkend instituut zou belangrijke schade ver
oorzaken voor een groot deel der gemeentenaren. Speciaal in
dezen tijd van prijsstijging op verschillend gebied mag gezegd
worden, dat opheffing van dit bureau zeker direct aanleiding
zal geven, dat ook de vischprijzen hier zullen stijgen.
Wat betreft de medezeggenschap heeft sprekers fractie een
voorstel ingediend om een zeer bescheiden stap op dien weg
te doen. Dat voorstel gaat lang niet zoover als vorige voor
stellen van dien aard, maar toch mag gezegd worden, dat
het strekt om iets te bereiken in de richting van medezeggen
schap van het gemeentepersoneel.
Het voorstel wil mogelijk maken, dat in de vergaderingen
van de verschillende bedrijfscommissiën behalve de directeuren,
die daarin een adviseerende stem hebben, ook toegelaten
worden vertegenwoordigers van het personeel dier bedrijven,
die dan hetzelfde recht hebben als de bedrijfshoofden. Niemand
zal kunnen zeggen, dat dit onbillijk is, en verder zal het groote
waarde hebben, omdat ook de adviezen en de meening van
de personen, die zeker ook technisch op de hoogte geacht
kunnen worden, voor de in de vergaderingen te nemen be
slissingen als van voldoende waarde aangemerkt kunnen
worden.
Spreker moet verre van zich werpen de uitlating van den
heer Sijtsma, dat de voorstellen van sprekers fractie meer
zouden zijn gedaan met het oog op de propaganda. Natuurlijk
spreekt het vanzelf, dat, wanneer alleen uit den «rooden hoek"
voorstellen komen, dit naar buiten den indruk moet wekken,
alsof sprekers partij de eenige partij hier zou zijn, welke ver
betering tracht te brengen in verschillende zaken.
De heer Witmans zegt niet, dat de voorstellen van sprekers
fractie niet goed zijn, maar hij zegt slechts: de zaken zijn in
de afdeelingen besproken en Burgemeester en Wethouders
hebben daarop geantwoord. Daaruit maakt spreker op, dat de
heer Witmans de zaken verder wil laten zooals ze zijn. Dat
is verkeerd.
De heer Witmans zegt: ge kunt tijdens de beraadslaging
nog voorstellen indienen. Dan is het toch geen bezwaar; er
zal noch in de meening van het College noch in die van de
Raadsleden, die de opmerkingen in de afdeelingen gemaakt
hebben, sedert de sectievergadering wijziging zijn gekomen,
en het is dus wel gewenscht om, als men omtrent bepaalde
zaken een uitspraak van den Raad wil uitlokken, tevoren
dienaangaande voorstellen in te dienen. Dat is ook overeen
komstig den wensch van den Voorzitter, die daarop meer
malen heeft aangedrongen.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat het Reglement van
Orde het eischt. Dit is dus een argument meer voorsprekers
betoog.
De volkshuisvesting. De heer Witmans heeft, met sprekers
volkomen instemming, betoogd, dat uit hetgeen de laatste
jaren op het gebied van den woningbouw is geschied, niet de
onjuiste conclusie mag worden getrokken, dat men aan het
eind van den woningnood is. Dit laatste is nog volstrekt niet
het geval en spreker ziet een groot gevaar in de wijze, waarop
de Voorzitter zich onlangs, zonder de beschikking te hebben
over voldoende gegevens en cijfers, over het woningaantal
en de volkshuisvesting in het algemeen heeft uitgelaten,
omdat daaruit door sommigen de conclusie is getrokken, dat
tot opheffing der Huurcommissie kon worden overgegaan.
Bij voorbaat wil spreker waarschuwen tegen de onge-
wenschte gevolgen, welke die opheffing zou hebben, ook voor
hen, die er zich vóór verklaren. De eigenaren der oude woningen
zouden van de omstandigheid, dat de huren vrij waren, gebruik
maken om een belangrijke verschuiving van de huren dier
woningen in de richting van de huren van den nieuwbouw
der woningbouwvereenigingen, welke veel hooger zijn, te
doen plaats hebben, terwijl zij dan toch nog genoeg gegadig
den voor hun woningen zouden krijgen, omdat de huren
hunner woningen, welke bovendien meer ruimte bevatten dan
de nieuwe, nog bleven beneden die van den nieuwbouw.
In dit verband komt spreker op de instelling van een
woningbeurs. Het gemeentebestuur van Leiden heeft gebruik
gemaakt van de gelegenheid, welke bestaat om van de wette
lijke verplichting tot het instellen van een woningbeurs ont
heven te worden, en denkt er nu niet aan zulk een instituut
in het leven te roepen. Met verschillende uitspraken van
mannen uit de practijk zou spreker de wenschelijkheid en de
noodzakelijkheid van een woningbeurs kunnen aantoonen en
hij hoopt dan ook, dat het College van Burgemeester en
Wethouders te eeniger tijd tot de erkenning zal komen, dat
een woningbeurs groote waarde heeft, o.a. voor het verzamelen
van gegevens, noodig om een deskundig oordeel te kunnen
vellen op het gebied van de volkshuisvesting, en dan een
voorstel zal doen tot stichting van een Leidsche woningbeurs.
De heer Elkerbout verklaart zich gaarne aan te sluiten bij