MAANDAG 1 DECEMBER 1924. 289 begrooting sluitend te maken, want men behoeft dan slechts het vermenigvuldigingscijfer te verhoogen maar in de practijk komt het er op aan, met welk bedrag aan inkomstenbelasting de begrooting sluit, en nu zijn Burgemeester en Wethouders er in geslaagd om de begrooting sluitend te maken, niettegen staande een vrij beduidende belastingverlaging. De heer Knuttel zeide: daaruit blijkt juist het reactionaire karakter der begrooting. Het woord »reactionnair" heelt evenwel een wisselende beteekenis. Zoo was er een tijd, dat het hoogst modern was om als vertegenwoordiger te stemmen zonder ruggespraak met zijn kiezers en derhalve niet volgens een z. g. n. mandat impératif, maar naar eigen inzicht en geweten. Dat is thans omgekeerd. Het laatste heet nu reactionnair, het stemmen krachtens een mandat impératif modern. Voor dat woord is spreker daarom niet bang. De voorbeelden, door den heer Knuttel aangehaald om die reactie aan te toonen, waren trouwens geheel verkeerd. Deze had recht van spreken gehad, indien Buigemeester en Wethouders naast de voorgestelde belastingverlaging hadden voorgesteld bijv. de uitkeeringen aan de werkloozen en de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbestuur te verlagen; die blijven evenwel gelijk, zoodat er van reactie geen sprake is. Daartegenover hadden andere leden kunnen zeggen, dat er nog in andere opzichten had kunnen worden bezuinigd. Het is Burgemeester en Wethouders echter mogen gelukken de begrooting sluitend temaken, ook zonder de salarissen van het gemeentepersoneel te verlagen, wat in vele andere gemeenten wel is gebeurd. De heer Knuttel sprak van bezuinigingen op onderwijs gebied, maar die waren het gevolg van wettelijke regelingen. Daarbij heeft hij de Tweede Kamer en den Leidschen Ge meenteraad wel een beetje verward. Zoo heeft hij het ook gehad over de afschaffing van het Fransch op de openbare lagere school, maar dat hebben de z. g. n. vooruitstrevende partijen gedaan, want de zoo zeer gesmade reactionnairen waren vóór het behoud van het Fransch op de lagere school. Spreker komt thans tot den woningbouw en zegt het niet aangenaam te hebben gevonden, dat de heer Dubbeldeman het beleid van den Wethouder van de Volkshuisvesting heeft aangevallen op de wijze, als hij heeft gedaan, te meer omdat hij wel weet, hoe spreker er toe gekomen is zich met den woningbouw te gaan bemoeien. Toen twee jaren geleden bij monde van den heer Dubbeldeman werd geklaagd, dat er te weinig werd gebouwd de bouw was toen eenigszins tot staan gekomen heeft spreker gezegd, dat er te dure woningen waren gebouwd en er goedkoopere moesten worden gezet. Hetzelfde heeft spreker bij den Minister bepleit. Spreker is zich toen ook meer met deze zaak gaan bemoeien, maar dit neemt niet weg, dat de Wethouder Mulder wel degelijk zich bezig houdt met alles wat met den woningbouw in verband staat. Spreker wijst er op, dat na 30 April 1914 tot en met het jaar 1922, met inbegrip van hetgeen in 1922 was aange vangen, zijn gebouwd 1404 woningen en dat er thans sinds 1914 gebouwd en in voorbereiding zijn 2655 woningen. Sedert spreker twee jaren geleden beloofde den bouw van goed koopere woningen te zullen bevorderen, zijn er 1250 woningen bijgekomen, terwijl er al dien tijd te voren slechts ruim 1400 zijn gebouwd. Spreker blijft tegenover den heer Dubbeldeman volhouden, dat zijn cijfers juist zijn. Afgezien van de annexatie in 1920 is de bevolking van Leiden sinds 1 Januari 1914 vermeerderd met 4720 inwoners. Sedert zijn er gebouwd 1773 woningen en thans zijn nog in uitvoering 586 woningen; totaal 2359. Rekent men een gezin gemiddeld op 4.5 personen, dan heeft men dus meer woningruimte gekregen voor 4.5 x 2359 10600 personen. Voor de 4700 meer inwoners zijn noodig ongeveer 1040 woningen, zoodat er reeds 730 woningen meer gereed gekomen zijn dan de toeneming der bevolking vereischte. De heer Dubbeldeman is weder gekomen met het argument dat er meer huwelijken gesloten zijn. Dat is inderdaad zoo, ook als gevolg van het feit, dat gedurende den mobilisatietijd velen getrouwd zijn om aldus in het genot van kostwinners vergoeding te komen, doch over een eenigszins lang tijds verloop blijft ten slotte tusschen het aantal huwelijken en het cijfer der bevolking een vaste verhouding bestaan. Behalve de 586 woningen, die in uitvoering zijn, wordt thans nog de bouw van 146 woningen voorbereid. Een groote vraag naar woningen zal er wel altijd zijn; er zullen altijd menschen zijn, die een goedkoopere en een betere woning willen hebben. Ook het samenwonen zal men steeds houden, want er zijn zelfs menschen, en in een Universiteits stad als Leiden niet weinige, die met opzet een te groote woning huren, om een gedeelte ervan onder te verhuren en aldus zelf voor weinig geld of voor niets te wonen. Over een te langzaam tempo valt dus, zooals uit het voor gaande kan blijken, niet te klagen; in de laatste 2 jaren is nagenoeg evenveel gebouwd als in de jaren 19141922. Ten opzichte van de verlenging der annuïteiten heerscht een «afschuwelijk'' misverstand. De Minister van Arbeid heeft verleden jaar in de Memorie van Antwoord op de begrooting voor 1924 van zijn departement gezegd, dat tegen zoodanige verlenging overwegende bezwaren bestaanvoor huurvermin- dering zou zij niet veel beteekenen en met het oog op de soliditeit en de sociale bruikbaarheid van de panden zou zij in vele gevallen een min of meer gewaagde stap zijn* Blijkens hetgeen de heer Eikerbout in een vorige vergade ring heeft gezegd is hij van meening, dat bij een verlenging van 50 tot 75 jaren de annuïteiten 2/3 worden van hetgeen zij thans zijn, maar dat is niet juist. Het verschil is bitter klein. Bij een rente van 6% is bij een aflossingstermijn van 50 jaren de annuïteit 6.344 en bij een termijn van 75 jaren 6.077, dus slechts een verschil van 0.267 of gedeelte. Een huurprijs van 5.per week zou dus door de verlenging van de annuïteit van 50 tot 75 jaren wekelijks worden ver minderd met slechts 20 cent. Bij een rente van 5 zou die vermindering 15 cent bedragen. Alleen indien in de toekomst de rentestandaard daalde van 6% tot 4% zou dat een aanzienlijke vermindering van de huren geven, want de groote factor is niet wat in de annuïteit achter de komma staat, maar wat er vóór staat. En wat de oplossing van dit vraagstuk nog moeilijker maakt, is juist het feit, dat de duurste woningen, waarvoor de huurverlaging het eerst en het meest noodzakelijk is, gebouwd zijn met annuïteiten, waarbij de rente 5% was. De rentestandaard is thans 6% en het zal nog wel lang duren, voordat die tot 5 is gedaald. Hoe zal men nu een oplossing vinden? Het is moeilijk. Men moet trachten te komen tot een rentestandaard van 15 of 20 jaren geleden. Spreker heeft zich in verbinding gesteld met Haarlem, waar deze kwestie wordt overwogen, om te vernemen wat daar wordt voorgesteld. Hij geeft toe, dat, als men te laat ingrijpt, niet tijdig redres wordt verkregen. Men zou wellicht in overleg met den Minister tot maatregelen kunnen komen. De voorgestelde motie's zijn voor de oplossing van dit vraagstuk van geen beteekenis, want, zooals spreker reeds heeft uiteengezet, kan verlenging der annuïteiten geen redding brengen, en het is daarom beter, dat zij ingetrokken worden. Burgemeester en Wethouders verklaren zich te dezer zake diligent en spreker zal beginnen met den Wethouder te confereeren en, als bekend is wat in dit opzicht te Haarlem gebeurt en welke de kosten daar zullen zijn, zal overleg ge pleegd worden met het Rijk. Het verwijt, dat Leiden achteraan zou komen, is onbillijkhet eenige voorbeeld, waarop men kan wijzen,., is dat van Haarlem en het is niet zoo erg als men als nummer 2 over de zaak gaat praten. Men kan niet in alles nummer 1 zijn. Wat betreft de opruiming van krotten, dienaangaande heeft spreker reeds geschreven aan den Minister naar aanleiding van de mededeeling in de begrootingsstukken voor 1925, dat de Regeering weder wil overgaan tot verbetering der volks huisvesting. Daarop heeft de Minister het volgende geantwoord: »Ik ben gaarne bereid er toe mede te werken, dat thans ook aan Uwe gemeente voorschotten worden verleend ten behoeve van den bouw van woningen, strekkende ter ver betering van de volkshuisvesting. Ik meen mij echter met betrekking tot het voor Uwe gemeente te bestemmen bedrag nog volle vrijheid te moeten voorbehouden. Ik stel mij voor binnen korten tijd in zake het verleeneu van voorschotten voor woningen als bedoeld een circulaire tot de gemeentebesturen te richten. Wellicht verdient het aanbeveling met het maken van ge detailleerde plannen te wachten totdat die circulaire te Uwer kennis zal zijn gekomen." Overigens wil spreker herhalen, dat men hier niet zoo' lichtzinnig over krotwoningen moet spreken. In het voorbijgaan wil spreker er op wijzen, dat de heer Dubbeldeman onlangs genoegen heeft genomen met sprekers mededeeling, dat bij het bezoek van 11. M. de Koningin aan Leiden de bewoners van de betreffende huizen aan de Kore- vaarstraat zelf de borden met: «onbewoonbaar verklaarde woning" verwijderd hadden, en dat het gemeentebestuur daaraan geheel vreemd was, doch het orgaan van de Federatie van Woningbouwvereenigingen heeft zich desniettemin niet ontzien om te insinueeren, dat het wegnemen dier borden toch van het gemeentebestuur zou zijn uitgegaan. Spreker durft, in aansluiting aan de uitlating van den heer Witmans, te verklaren, dat er te Leiden op lichtvaardige wijze is overgegaan tot onbewoonbaarverklaring van woningen, zonder rekening te houden met het feit, dat een woning, die niet geschikt is voor een groot gezin, toch zeer geschikt kan zijn voor 1 of 2 bewoners. Zoo zijn er tientallen woningen afgekeurd, die nog zeer goed bruikbaar en bewoonbaar zijn. Gedeputeerde Staten hebben dan ook bij spreker geïnformeerd, hoe men er toch toe gekomen is om al die woningen onbe woonbaar te verklaren. De Raad is uit den aard der zaak daaraan geheel onschuldig,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 19