288
MAANDAG 1 DECEMBER 1924.
tegenwoordige en toekomstige tramverbindingen in de stad
kan men zeer goed nog eenige autobusdiensten hebben, die
levensvatbaar zijn, en nu heeft spreker vernomen, dat van
de zijde der politie getracht wordt om door allerlei klein
geestigheden en vitterijen den autobussen het leven zuur te
maken. Dat moet niet gebeuren, wil men op den duur ver
schillende lijnen in de stad houden, welke in de verkeers-
behoeften voorzien.
De Voorzitter deelt mede, dat hij van den heer Knuttel
de volgende motie heeft ontvangen:
»Ondergeteekende stelt voor de volgende motie:
De Gemeenteraad van Leiden draagt Burgemeester en
Wethouders op een nieuwe regeling te ontwerpen van het
openbaar lager onderwijs, berustende op opheffing van het
onderscheid tusschen de leerplannen, eventueel met daltoni-
seering van de beide hoogste klassen."
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat ook over deze motie aan het einde
van de algemeene beschouwingen zal worden gestemd.
De heer Baart zegt het woord te hebben gevraagd, omdat
Burgemeester en Wethouders zich in hun antwoord zoo
gemakkelijk van het georganiseerd overleg afmaken. In de
sectievergadering heeft hij gezegd, dat, wil het georganiseerd
overleg bèantwoorden aan datgene, wat de organisatie's er
mede hebben bedoeld, het anders moet gaan dan in het
afgeloopen jaar het geval is geweest. Burgemeester en Wet
houders zeggen, dat de organisatie's zoo ingenomen zijn met
de werking van het georganiseerd overleg. Dat kan het geval
zijn geweest in den tijd, toen het georganiseerd overleg
tot stand kwam, maar, als men thans zijn oor te luisteren legt,
hoort men, dat bij de organisatie's een geest in dezen zin is
gekweekt: alles wat Burgemeester en Wethouders wenschen
in te voeren moet er zonder tegenspraak door! In dit ver
band wijst spreker op hetgeen den laatsten tijd is gebeurd.
De Raad had besloten van een deel van het gemeenteper-
soneel voor het pensioen 5% premie te heften, waarop een
weigering van Gedeputeerde Staten is gekomen, en niet
tegenstaande dat hebben Burgemeester en Wethouders die
zaak toch niet met de organisatie's besproken. Spreker meent
dat de organisatie's der arbeiders zeer zeker wel een woordje
hadden mogen medespreken over de vraag, of die 5%, welke
nu zonder meer wordt ingehouden, moest worden ge
heven.
Spreker heeft met bevreemding kennis genomen van bet
standpunt van den heer Zuidema, die verklaarde nooit zijn
medewerking te zullen verleenen tot het toekennen van mede
zeggenschap aan ambtenaren en werklieden in dienst van de
gemeente, terwijl toch blijkens een bericht in het Leidsch
Dagblad de vorige week een vergadering van Christelijke
landarbeiders heeft plaats gehad in een lokaal in de Jan-
vossensteeg, waarin een lezing is gehouden door den voor
zitter van den Christelijken landarbeidersbond, die zich op
het standpunt plaatste, dat het van het grootste belang was,
dat aan de arbeiders in de bedrijven medezeggenschap werd
toegekend. Nu is het mogelijk, dat door de stuwkracht van
de moderne vakbeweging de Christelijke organisatie's die
richting uit zijn moeten gaan, maar dan begrijpt spreker
die houding van den heer Zuidema niet.
Ook de heer Wilmer is tegen medezeggenschap en zegt,
dat in de dienstcommissie's van alle zijden adviezen kunnen
worden gegeven.
Men vraagt medezeggenschap in de eerste plaats, omdat
dan over het algemeen de arbeiders meer kijk zullen krijgen
op het bedrijf zelf, zoodat het in de toekomst niet zoo gemak
kelijk zal gaan als nu het geval is om verslechtering der
arbeidsvoorwaarden in te voeren.
De heer Heemskerk kan zich niet vereenigen met onzen
wensch, dat de uitkeeringen aan de werkloozen worden ver
hoogd, en hij zegt dat die uitkeeringen in verhouding tot de
loonen beter zijn geworden. Daarin is de heer Heemskerk
onjuist. Evenals de loonen zijn ook de uitkeeringen lager
geworden.
De uitkeering voor uitgetrokken werkloozen was eerst
ƒ13,50 plus ƒ1,50 en is teruggebracht op ƒ13.plus één
gulden vopr ieder kind.
Ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden heeft men nog
meer dan voorheen met de organisatie's te overleggen, en
men moet niet het standpunt innemenwij alleen weten het,
en zooals wij het willen moet het gebeuren. Dit standpunt
hebben Burgemeester en Wethouders ingenomen bij de
laatste voorstellen tot verslechtering der arbeidsvoorwaarden
van het gemeentepersoneel. Als men op die wijze wil blijven
doorgaan, dan zou het beter zijn dat het georganiseerd overleg
ten spoedigste verdwijnt, want zulk een overleg kan voor de
arbeiders toch geen beteekenis hebben.
De heer Groene veld spreekt zijne bevreemding uit over
de uitlating in de Memorie van Antwoord, dat Burgemeester
en Wethouders »te zijner tijd" mededeelingen zullen doen
omtrent den ophaaldienst. Wanneer Burgemeester en Wet
houders zeggen, dat zij binnenkort iets zullen mededeelen,
dan duurt het maanden, maar als er gezegd wordt, dat het
te zijner tijd zal gebeuren, dan lijkt het alsof men daarmede
wel den tijd heeft. Overal wordt dergelijke dienst ingevoerd
en men zal er ook te Leiden toe moeten overgaan en hoe
vlugger men dat doet des te beter zal het zijn.
Als bezwaar wordt aangevoerd, dat de ophaaldienst voor
de schoolgelden nog al kostbaar is. Spreker heeft dat voor
speld. Dat het duur is, vindt zijn oorzaak in het feit, dat het
ophalen is beperkt tot inkomens beneden de ƒ2000.zoodat
alleen de lage schoolgelden worden opgehaald. Er worden
zelfs schoolgelden opgehaald, welke meer kosten aan ophaal-
loon dan zij bedragen. Men moest ook de hoogere school
gelden ophalen.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat er dan wel meer geld
zou binnenkomen, maar dat de totale ophaalkosten zouden
toenemen, waarop spreker antwoordt, dat hetonkostenpercentage
van 22|, waarmede het College schermt, sterk zou dalen.
Bovendien moet rekening worden gehouden met de vraag
hoeveel minder dan 6000.(het thans geïnde bedrag) zou
zijn ingekomen, als de ophaaldienst niet had bestaan. Dat is
ongetwijfeld een belangrijk bedrag.
Spreker zou een aparten incasso-dienst bij de gemeente inge
voerd willen zien, welke de gelden van alle gemeentediensten
en gemeentebedrijven, o. a. ook van de Lichtfabrieken, inde.
Het is een dwaze vertooning, wanneer twee incasseerders
van de gemeente aan één deur staan om geld op te balen.
Op den duur zou het volstrekt niet nadeelig zijn voor de
gemeente. Met is een geheel nieuwe zaak en bij toeneming
van het aantal deelnemers zouden de kosten dalen. Men zou
er ook een gemeentelijken giro-dienst aan kunnen verbinden,
waardoor de gemeente tegen lage rente de beschikking zou
kunnen krijgen over belangrijke bedragen.
De heer Huurman kan kort zijn; hij vereenigt zich in groote
trekken met deze begrooting. Hij brengt Burgemeester en
Wethouders een woord van dank, dat, niettegenstaande de
drukkende tijden, het gelukt is een sluitende begrooting aan
te bieden en belastingverlaging in uitzicht te stellen, bovendien
de belofte van het vorige jaar na te komen, om de zakelijke be
drijfsbelasting niet meer te heffen. Spreker is overtuigd te
spreken namens een groot deel der burgerij. Een bijzonder
woord van erkentelijkheid richt spreker tot den Wethouder
van Financiën, die zijn beginsel trouw is gebleven. Als Raadslid
heeft hij zich altijd tegen de zakelijke bedrijfsbelasting verzet
en als Wethouder heeft hij de eerste de beste gelegenheid
aangegrepen om die belasting afgeschaft te krijgen.
Spreker komt verder op de motie van den heer Wilbrink,
betreffende den straataanleg en het beschikbaar stellen van
bouwgrond. Die motie is niet volledig en, als zij niet wordt
aangevuld, kan spreker er niet een oordeel over vellen.
Die motie is niet af. Men dient zich op dit standpunt te
plaatsen: indien Burgemeester en Wethouders daartoe over
gingen, op welke wijze zou dan die bouwgrond voor particuliere
bouwondernemers verkrijgbaar gesteld worden? Neemt de ge
meente den straataanleg geheel voor hare rekening en stelt
zij den bouwgrond voor een geringen prijs beschikbaar, dan
zou men een onbillijkheid begaan tegenover degenen, en
daaronder vallen ook de bouwvereenigingen die tot dusver
wel voor dien straataanleg hebben moeten betalen.
Van gemeentewege moet iets gedaan worden om in deze
het particulier initiatief aan te moedigen. De verordening
bepaalt, dat men niet mag bouwen of de straten moeten
aangelegd en door de gemeente overgenomen zijn; maar dit
voorschrift maakt het den meesten particulieren als het ware
onmogelijk om tot bouwen over te gaan, aangezien zij niet
kapitaalkrachtig genoeg zijn om daarin vooraf zooveel geld
te steken.
Spreker zou nu met de motie kunnen medegaan, indien de
bedoeling was, dat, nadat de straten aangelegd zijn, de grond
tegen een matigen prijs aan particulieren wordt aangeboden.
Anders zou men onbillijk worden tegenover anderen.
Een andere moeilijkheid is spreker denkt hierbij aan
den Hoogen Rijndijk, waar de gemeente ook straten aangelegd
heeft dat het de vraag is, of, wanneer de gemeente ergens
straten aanlegt, particulieren juist daar zouden willen gaan
bouwen. Alvorens zijn stem definitief te bepalen, zou spreker
omtrent een en ander van den voorsteller der motie of van
de zijde van het College nadere inlichtingen willen hebben.
De Voorzitter is erkentelijk voor de hulde, welke in deze
discussie aan Burgemeester en Wethouders is gebracht. Het
is inderdaad niet zoo gemakkelijk geweest om de begrooting
sluitend te maken.
In theorie is het zeer gemakkelijk om een gemeente-