MAANDAG 1 DECEMBER 1924.
287
De heer Zuidema heeft gemeend ons te moeten bestrijden
met aanhalingen uit brochure's van onze partijgenooten en
uit het dagblad »Het Volk".
De heer Zuidema zal mischien' de eerste zijn, die mij wel
zal willen toegeven, dat met het aanhalen van brokstukken
uit een brochure of van zinnetjes uit een dagbladartikel bijna
nooit wordt weergegeven de juiste bedoeling van den schrijver.
Maar dan stemt hij ook toe, dat de waarde van dergelijke
aanhalingen ook zeer betrekkelijk is. Spreker meent, dat dit
hier een ongewenschte manier van debatteeren is, waarvan
men zich tot dusver steeds in den Leidschen Gemeenteraad
onthouden heeft, wat z. i. aan het peil van het debat ten
goede is gekomen. Wenscht de heer Zuidema hiermede te
breken, dus voort te gaan met een dergelijke manier van
bestrijding van zijne tegenstanders, dan hebben wij daartegen
geen bezwaar en zullen ons daarop prepareeren. Alleen wil
spreker waarschuwen, dat het hier dan nog wel eens een
gezellige boel kan worden. De verantwoordelijkheid daarvoor
rust dan op den heer Zuidema.
De heer Zuidema heeft ook afgegeven op de handelingen
van onderscheidene partijgenooten van spreker in groote
steden en heeft daartegenover gesteld de anti-revolutionaire
partij, welke wil regeeren naar Gods woord.
Zoo is de quaestie verkeerd gesteld. De heer Zuidema had
moeten aantoonen, dat eigenlijk het werk van sprekers partij
in de verschillende Gemeenteraden niet goed en niet in het
belang der arbeiders was, maar daarin is hij zeer tekort ge
schoten. De vertegenwoordigers van zijn partij, zegt hij, willen
regeeren naar Gods Woord. Dit is een groot woord, dat
eigenlijk niets zegt, want de practijk leert, dat in destreken,
waar zijn partij de overhand heeft, b. v. in Zeeland, de
toestand van de bevolking niet zoo is, dat iedereen kan zien,
dat daar naar de beginselen der anti-revolutionaire partij,
d. w. z., naar Gods Woord, wordt geregeerd. Integendeel!
De heer Heemskerk heeft in de sectie-vergadering zeer
weinig over de begrooting gezegd en zal dat ook bij de alge-
meene beschouwingen doen, omdat hij zich in het algemeen
met de begrooting kan vereenigen. Burgemeester en Wet
houders hebben zich op het zuivere standpunt gesteld en
alleen rekening gehouden met de werkelijkheid; vandaar dat
zij aan verschillende wenschen, welke naarvoren zijn gebracht,
niet kunnen toegeven.
Spreker wil in de eerste plaats iets zeggen over de belas
tingverlaging en in verband daarmede over de zakelijke
bedrijfsbelasting, welke noodgedrongen, ter versterking der
financiën, is ingevoerd, maar welke hij nooit een ideale
belasting heeft gevonden, omdat naar zijn overtuiging alleen
de inkomstenbelasting een zuiver beeld van de inkomsten
geeft en de andere belastingen slechts door een deel der
burgerij, naast hetgeen aan inkomstenbelasting wordt betaald,
worden gedragen. Nu Burgemeester en Wethouders meenen,
dat deze belasting van de baan moet, omdat er eenige ruimte
in de gemeentefinanciën komt, zal spreker zich met het
betreffend voorstel vereenigen.
Spreker heeft in de sectievergadering gevraagd of Burge
meester en Wethouders een zoo goeden vooruitzienden blik
hebben, dat zij kunnen garandeeren, dat, als men straks aan
de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer toe is, wer
kelijk een verlaging der inkomstenbelasting mogelijk zal
blijken. De Voorzitter heeft zich hedenmiddag tegenover den
heer Knuttel vrij pessimistisch uitgelaten ten aanzien van
hetgeen hij dacht, dat de gemeente van het Rijk uit de
opbrengst der belastingen uitbetaald zou krijgen, en nu is te
vreezen, dat er wellicht tegenvallers zullen komen, zoodat
men wel de zakelijke bedrijfsbelasting zou afschaffen, maar
niet zou kunnen komen tot verlaging der inkomstenbelasting,
hetgeen zeer te betreuren zou zijn, daar juist een verlaging
der inkomstenbelasting ten goede zou komen aan de minder
goed gesitueerde ingezetenen.
Nu Burgemeester en Wethouders meenen, dat het zal gaan,
zal spreker zich daarbij voorloopig nederleggen, maar liever
had hij gezien, dat beide zaken te gelij k aan de orde waren gesteld.
Er is veel critiek uitgeoefend op deze begrooting, maar
spreker ziet in de begrooting geenerlei reactionair streven.
Er wordt ditmaal veel minder aangevraagd voor uitkeerin-
gen aan werkloozen en armlastigen en daarin zien sommigen
een streven om die uitkeeringen naar beneden te krijgen.
Spreker ziet dat niet zoo in. Het gelukkig verschijnsel doet
zich voor, dat de werkloosheid afneemt, en uit dien hoofde
is het alleszins rationeel, dat Burgemeester en Wethouders
een lager bedrag voor uitkeeringen aan werkloozen ramen.
Spreker vertrouwt echter ten volle, dat, indien het onver
hoopt noodzakelijk mocht blijken te zijn, Burgemeester en
Wethouders zullen komen met een voorstel tot verhooging
van het betreffende crediet.
De heer Knuttel heeft de meeniug verkondigd, dat, wanneer
de uitkeeringen aan een kleiner getal werkloozen gegeven
worden, de gelegenheid bestaat om die uitkeeringen hooger
te stellen. Dat is onjuist. Men is hier gebonden over het
algemeen aan Rijksvoorschriften. Nu zegt men, dat Burge
meester en Wolhouders niet altijd getoond hebben voldoende
ruggegraat te hebben, maar een feit is het, dat de gemeente
zich niet kan verzetten tegen die regelingen van hoogerhand.
Spreker is van meening, dat Burgemeester en Wethouders
getoond hebben voldoende ruggegraat te hebben tegenover
de Regeering. Ook valt erop te wijzen, dat het peil der werk
loosheidsuitkeringen beter is geworden, vergeleken met eenige
jaren geleden. Immers, toen was de loonstandaard veel
booger dan thans, 3040, en nu is die f 2025. Naar
verhouding zijn dus thans de uitkeeringen hooger dan eenige
jaren geleden.
Er moet altijd een verschil blijven bestaan tusschen het
geen iemand, die werkt, verdient en de uitkeering aan iemand,
die niet werkt: en dan is het verschil tusschen de uitkeeringen
van thans en den loonstandaard geringer dan een paar jaar
geleden. In dat opzicht kunnen de uitkeeringen den toets der
critiek doorstaan.
De bewering, dat Burgemeester en Wethouders van Leiden
minder ruggegraat hebben getoond dan die van Utrecht,
acht spreker .onjuist. Spreker weet niet wat het College hier
heeft gedaan, dat niet aan den Raad ter oore is gekomen,
maar in elk geval hebben Burgemeester en Wethouders van
Utrecht het ook niet geheel gewonnen. Er is daar over het
loon bij werkverschaffing overeenstemming verkregen, maar
niet dan nadat de Minister een bagatelle had toegegeven en
het gemeentebestuur zijn oorspronkelijk standpunt ten deele
had verlaten. Toch acht spreker het gewenscht om, als er
weer nieuwe voorschriften komen, van de zijde van Burge
meester en Wethouders of van den betrokken Wethouder
daarover de juiste besprekingen te houden met de bevoegde
autoriteiten, omdat dezen niet altijd weten wat er in den
boezem van een plaatselijk instituut leeft.
De levensmiddelenvoorziening. Inderdaad vertoonen de
index-cijfers, vooral voor de voedingsmiddelen, een stijging,
terwijl, gezien de vermindering der loonen, een daling was
verwacht. Nu heeft de ervaring, in de oorlogsjaren opgedaan,
wel aangetoond, dat het eigenlijk niet op den weg der gemeente
ligt zich direct met de levensmiddelenvoorziening te bemoeien,
maar wel mag aan Burgemeester en Wethouders worden
gevraagd aan den Raad mede te deelen wat zij ten opzichte
van dit vraagstuk hebben gedaan. Door de handelaren in
verschillende branches wordt al wat minder verdiend, maar
dat geldt juist niet op het gebied van de levensmiddelen. De
handelaren zijn te krachtig georganiseerd en kunnen daardoor
een winstmarge handhaven, waar in dezen tijd wel wat afge
daan mag worden. Men dient te voorkomen, dat de verbrui
kers de dupe worden, en daarom vraagt spreker aan Burge
meester en Wethouders te overwegen, of het niet op hun weg
zou kunnen liggen door besprekingen met de organisatie's
der handelaren de duurte te Leiden eenigszins te temperen.
De ophaaldienst. Spreker is niet een voorstander geweest
van het ophalen van de schoolgelden en heeft indertijd aan
den Wethouder van der Lip gevraagd of het wel, indien de
kosten zoo hoog w7aren, de moeite loonde zulk een dienst in
te stellen en' of het niet beter was die schoolgelden als
oninvorderbaar te beschouwen. Thans deelt het College mede, dat
niet minder dan 22£ van de inkomsten aan den ophaaldienst
weggaat. Wanneer er komt een gemeentelijke ophaaldienst
voor de belastingen, dan zou daarmede gecombineerd kunnen
worden de ophaaldienst voor de schoolgelden. Mocht dergelijke
dienst voor de belastingen er niet komen, dan zou het waar
schijnlijk wel overweging verdienen om den ophaaldienst voor
de schoolgelden af te schaffen, omdat die op zichzelf niet
economisch werkt.
In tegenstelling met den heer Eikerbout meent spreker,
dat, zoolang er geen gemeentelijke ophaaldienst bestaat, in
deze een taak is weggelegd voor de standsorganisatie of sociale
organisatie.
De Roomsch-Katholieke Volksbond heeft een inrichting
waar men kan storten voor belastinggelden; een honderdtal
aangeslotenen storten daar wekelijks voor de belasting en dat
wordt door den secretaris van het Bondsbestuur verrekend
met den ontvanger der directe belastingen. Daarnaast is er
een voorschotbank, niet ten behoeve van de belastingbetaling,
hoewel het meermalen gebeurt, dat bij dreigende beslag
legging de menschen aan een voorschot geholpen worden om
hun belasting te kunnen betalen.
Spreker is tegenstander van het denkbeeld om een gemeente
lijken autobusdienst in te richten; zoo iets behoort niet tot
de taak der o'verheid. Daartegenover meent spreker, dat van
gemeentewege alles gedaan moet worden om de particuliere
autobusdiensten zooveel mogelijk naar behooren te doen
functioneeren.
Onlangs zijn bij verordening voorschriften van gemeente
wege gegeven betreffende die autobusdiensten alhier, maar
het heeft er veel van, alsof het Gemeentebestuur tracht om
dien gewonen autobussen den nek om te draaien. Naast de