MAANDAG 1 DECEMBER 1924. 285 Wordt benoemd met 16 stemmen de heer R. Zuidema; de heer Th. B. J. Wilmer verkreeg 8 stemmen, terwijl 2 biljetten in blanco en 2 biljetten van onwaarde waren. De heer Zuidema verklaart de benoeming aan te nemen. VI. Benoeming van een Stads-geneesheer, voor het tijdvak 1 November 19241 November 1925. (Zie Ing. St. No. 314.) Wordt benoemd, voor het tijdvak 1 November 1924 1 November 1925, met 24 stemmen de beer H. W. Blote; 4 biljetten waren in blanco. VII. Benoeming van een Concierge aan de Hoogere Burger school voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 315.) Wordt benoemd met 27 stemmen de heer A. Oudshoorn; de heer W. F. Martijn verkreeg 1 stem. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds 8a uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag 1 December 1924, des avonds te 8 a uur. Thans zijn de heeren van Eek en Splinter afwezig. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1925. De heer Knuttel zet zijn rede voort en zegt, dat hij de motie van den heer Eikerbout betreffende de uitgifte van grond in erfpacht zonderling vindt. Waar het standpunt van Burgemeester en Wethouders op dit gebied bekend is, kan men tegenover deze motie niet anders dan een afwijzende houding van het College verwachten. Denkt men er anders over dan Burgemeester en Wethouders, dan moet men voor stellen uitgifte van grond in erfpacht in te voeren, maar het vragen, hoe het College er over denkt, kan niet tot eenig resultaat leiden. Spreker is een voorstander van de uitgifte in erfpacht. Het onderwijs. Dit heeft buitengewone olïers moeten brengen. Ten onrechte wordt het altijd voorgesteld alsof het onderwijs wel tegen een stootje kan, omdat de toestanden op dat gebied in alle opzichten gezond zijn. Dit moet spreker ten eenenmale betwisten. De resultaten van het onderwijs en inzonderheid die van het volksonderwijs zijn in de verste verte niet wat ze moeten wezen. Spreker is in de gelegenheid geweest om na te gaan den stand van het onderwijs in overeenkomstige klassen in alle drie verschillende soorten van scholen te Leiden en zonder daarmede te willen te kennen geven, dat de opleidingsschool voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool ook maar eenigszins voldoet aan zijn idealen op onderwijsgebied, moet spreker zeggen, dat daarin groot verschil gelegen is, waaraan boe eerder hoe beter een eind dient gemaakt te worden. Ook heeft spreker zich meer rekenschap kunnen geven van de nadeelen van groote klassen, welke nadeelen zich uiten in het te gering aantal beurten, die de leerlingen krijgen, het te vele correctiewerk voor de onderwijzers en het zich te weinig kunnen bemoeien van de onderwijzers met eiken leerling op zich zelf. Verder heeft spreker kunnen zien, speciaal wat betreft de vroegeie le klasse scholen, de nadeelen van het verdwijnen van het Fransch als leervak. Juist door het leeren van een vreemde taal kan men den bouw van de eigen taal beter begrijpen. De leerlingen behoeven nu niet minder te weten, maar de tijd, die vroeger aan het onderwijs in het Fransch werd besteed, wordt nu verdeeld over de andere vakken, en van die andere vakken moet in korten tijd meer worden bijgebracht. Ook dit is een zeer beslist nadeel voor het onderwijs. Dit zijn niet enkel gevolgen van de bezuiniging, maar ook gevolgen van het hebben van 3 soorten scholen. Het onderwijs is verder benadeeld door het niet verplicht stellen van het 7e leerjaar; het niet doorgaan van het 8e leerjaar, de afschaffing van den schoolbioscoop, die wel op betrekkelijk onpractische wijze was ingericht maar toch in elk geval iets was. Wat de volksscholen betreft heeft spreker bedroevende ervaringen opgedaan ten aanzien van de leermiddelen; de schoolbibliotheken, enz., laten zeer veel te wenschen over. Het onderwijs is dus wel degelijk iets, wat de grootste zorg vereischt, waarvan in geen enkel opzicht iets af kan. Dit wil niet zeggen, dat, wanneer men de zaak in de breede lijnen en nationaal beziet, niet zeer veel op het on derwijs bezuinigd had kunnen worden. Wat door de pacifi catie-regeling, welke den bouw van tallooze volkomen noode- looze schooltjes tengevolge heeft gehad, aan geld is weggegooid is niet te becijferen. Het is kras, dat de partijen, die zoozeer voor bezuiniging geporteerd zijn, voorzieningen op dit gebied, welke tot een onschadelijke bezuiniging kunnen leiden, van de hand wijzen. De heer Zuidema voegt spreker toe, dat deze het nu eens niet weet. Spreker verwijst echter naar de houding van den heer Schokking tegenover voorzieningen, waarvoor Minister Colijn geporteerd is. In verband met het onderwijs staat het tandheelkundig schooltoezicht. Spreker vraagt aan den Voorzitter bij welke afdeeling of bij welk volgnummer deze zaak besproken mag worden. De Voorzitter doet opmerken, dat de heer Knuttel van een goed parlementair gebruik afwijkt door onderwerpen, welke niet bij het afdeelingsonderzoek ter sprake zijn gebracht, in het openbaar te behandelen. Waarvoor dient anders het afdeelingsonderzoek? vraagt spreker. Binnenskamers duurt de behandeling 2a uur en in het openbaar 3f dag. De heer Knuttel antwoordt, dat ieder Raadslid bij een andere gelegenheid hetzelfde voorstel kan indienen, maar dat hij er genoegen mede wil nemen, indien de behandeling van dit onderwerp tot een volgende vergadering wordt uitgesteld. Spreker wil in verband met het onderwijs nog een onder werp bespreken, waaromtrent hij geen schriftelijk voorstel heeft ingediend, omdat hij bij het lezen van het afdeelings- verslag den indruk had gekregen, dat dit reeds van andere zijde was geschied. Hij dient een motie in, welke hij aan den Voorzitter ter hand stelt, tot opheffing van de verschillen tusschen de scholen, die opleiden voor de scholen met een zevende leerjaar, en die, welke opleiden voor het uitgebreid lager onderwijs en voor het Gymnasium en de Hoogere Bur gerschool. De ervaring leert, dat, met zeer kleine afwijkingen, de oude standenscholen nog bestaan, waar het onderwijs voor het volkskind ernstig onder lijdt. Die verschillen moeten worden opgeheven, al geeft spreker toe, dat daaruit voor de leerlingen uit de hoogere standen eenig nadeel kan voort vloeien, b. v. in den vorm van minder goed opschieten, omdat zij in de onmiddellijke omgeving verkeeren met kinderen, voor wie de minder goede behuizing en de omstandigheid, dat zij thuis minder goed kunnen worden geholpen, op hun opvoeding belemmerend werken; maar anderzijds kan er door bereikt worden, dat een deel van het tekort der arbeiders kinderen wordt opgeheven. De toestand, welke er uit zou ontstaan, is niet nieuw, want in Cuore, het bekende boek van den Italiaanschen schrijver Edmondo de Amicis leest men, hoe te Turijn kinderen uit alle klassen van één wijk op één school gaan en dat niet wordt beschouwd als een toestand, waaruit nadeelen voortvloeien. Welnu, hier is het juist nu een allereerste eisch om ver betering te krijgen. Er mogen zich misschien eenige moeilijk heden voordoen wat betreft het maken van huiswerk, het leeren van lessen, e.d., in sommige arbeidersgezinnen, die moei lijkheden moeten overwonnen worden. Als het moet, dan moet het. De moeilijkheden zijn niet onoverkomelijk. En levert het moeilijkheid op vooreen minderheid maar voordeel vooreen meer derheid, dan moet die meerderheid den doorslag geven. Misschien zal men dit voordeel verkrijgen, dat door het Daltoniseeren meer dié jongelui voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool klaar komen, die het verdienen om daar te komen, terwijl nu voor die inrichtingen allerlei elementen met kunst en vliegwerk klaar gestoomd worden, die de benoodigde capaciteiten niet bezitten. Het heeft spreker genoegen gedaan, dat ditmaal het voor stel tot instelling eener schoonheidscommissie van andere zijde gekomen is. Spreker wil dat voorstel ten zeerste aanbevelen, hoewel hij zich van de resultaten niet zooveel voorstelt. Wanneer de gemiddelde architectuur hier op een laag peil staat, dan zal dat door zoodanige commissie niet verhoogd worden, maar wel kan verwacht worden, dat zij de ergste misstanden op dit gebied voorkomen zal. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de opvattingen omtrent hetgeen onder «schoonheid" is te verstaan, dikwijls uiteenlooperid zijn, en voegen daaraan toe: «Het nieuwe gebouw van «Amicitia" aan de Steenstraat is weliswaar eenvoudig, doch door eene smaakvolle aankleeding met bloemen en planten is tenslotte een aardig geheel ver kregen, dat naar onze meening en wij zijn overtuigd ook naar die van vele anderen geenszins tot ontsiering van de omgeving strekt." Wat betreft dit gebouwtje, dat in deze gemeente nog niet eens het leelijkste is, het is wel curieus, dat juist hetgeen het gebouwtje het ergste maakt, het soort van torentje, dat er aan staat, door den invloed van een toen maligen gemeente-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 15