282 MAANDAG 1 DECEMBER 1924. Spreker juicht toe het streven van Burgemeester en Wet houders naar versobering van den gemeentedienst en betuigt zijn instemming met de uitlating in de Memorie van Ant woord, dat het bestuur der gemeente steeds zoo zuinig mogelijk moet geschieden en met een zoo klein mogelijk, behoorlijk bezoldigd, personeel. liet personeel moet niet alleen behoorlijk bezoldigd zijn, maar ook de arbeidsvoorwaarden moeten zoo goed mogelijk zijn èn voor het personeel èn voor de gemeerite. Hier is on middellijk te denken aan het georganiseerd overleg. Het is voor spreker betrekkelijk van ondergeschikt belang hoe het georganiseerd overleg is samengesteld, mits twee voorwaarden vervuld zijn. Vooreerst moet het personeel de gegronde overtuiging hebben, dat aan al zijn wenschen grondige aandacht geschonken wordt, en verder moet in laatste in stantie de beslissing blijven bij de overheid. Verder kan men het georganiseerd overleg regelen zooals men het in de gegeven omstandigheden het meest wenschelijk acht. Het is spreker opgevallen, dat men aan het georganiseerd overleg zoo onevenredig veel aandacht schenkt in vergelijking met een andere instelling van het personeel, welke ten minste even belangrijk is, nl. de dienstcommissiën. Door deze commissiën worden de werknemers in de gelegenheid gesteld om door hunne adviezen invloed op het bedrijf uitte oefenen; worden zij erkend als te zijn iets anders dan ma chines, als te zijn de gevers van menschelijke arbeidskracht, van een kracht, die afkomstig is van iemand, die inzicht heeft in de zaken, die werken kan met overleg en rede. Over die dienstcommissie's is spreker geen enkele klacht bekend en daarom dringt hij er bij Burgemeester en Wethouders en vooral bij den betrokken Wethouder ernstig op aan om die commissie's zooveel mogelijk te propageeren en tot haar recht te doen komen. Dat zal zijn in het belang èn van het perso neel èn van de gemeente. De arbeidskracht en de arbeids- toewijding van het personeel zullen toenemen en de gemeente zal daardoor een voorbeeld geven aan particulieren, van wie velen dat helaas nog niet inzien. Over den invloed, welken de arbeiders kunnen uitoefenen op het bedrijf door hun adviezen en door hun medezeggenschap, niet in den zin van medebeheer, maar van medepraten, medeoverleggen, heeft Dr. Nolens, die de zaak nuchter bekijkt, onlangs enkele woor den gesproken, daarbij herinnerend aan het schrijven, dat door het Amerikaansch Episcopaat in 1919 is uitgevaardigd en waarin het volgende voorkwam »Het schijnt, dat het oogenblik gekomen is, waarop de unilaterale en strijdbare vereenigingen (van werkgevers en arbeiders), zooal niet geheel en al vervangen, dan toch ten minste zouden kunnen worden aangevuld door vereenigingen of conferenties, samengesteld uit werkgevers en arbeiders, die zouden letten veel meer op wat hen vereenigt dan wat hen scheidt, veel meer op samenwerking dan op onderlinge be strijding. Dat zou ten bate van allen kunnen strekken. De arbeider zou gemoeid worden in de techniek, waarmee hij te maken heeft, en zou zijn ervaring ten dienste kunnen stellen. Hij zou een levendiger gevoel verkrijgen van zijn persoonlijke waarde en zijn persoonlijke verantwoordelijkheid; hij zou meer belangstelling en lust in zijn arbeid krijgen en met meer toewijding voortbrengen. Wat den werkgever betreft, hij zou het voordeel hebben van een werkzamer medewerking van zijn werknemers en van betere verstandhouding. De verbruiker, evenals de werkgever en de arbeiders, zou de voordeelen genieten van een grootere en regelmatiger voortbrenging. In é:n woord: het bedrijf zou als het ware eene samen werking vormen voor het welzijn van allen, in plaats van te zijn in een toestand van strijd tusschen twee partijen, ten nadeele van de voortbrenging." Na hetgeen spreker over den invloed, welken hij aan de arbeiders wil toekennen, heeft gezegd, zal men verwachten, dat hij zijn stem aan het voorstel van den heer van Eek zal geven, maar hij zal dit om practische redenen niet doen. Hij kan den heeren Zuidema en Wilbrink niet toegeven, dat men hier met een socialistisch voorstel te maken heeft, maar hij acht het voorstel onuitvoerbaar en overbodig. Onuitvoerbaar, want hij ziet niet in, hoe een dergelijke vertegenwoordiging van de arbeiders kan geschieden. Hoe zou men bij de Licht fabrieken de arbeiders zoo kunnen doen vertegenwoordigen, dat die menschen advies zouden kunnen uitbrengen over al de zaken, welke daar aan de orde kunnen komen? Er kunnen zich zaken voordoen, waarvan die menschen op de hoogte zijn, omdat zij altijd in de fabrieken werken, maar er kunnen ook zaken van boekhoudkundigen aard aan de orde komen, waarvan zij in het geheel geen begrip hebben. In de tweede plaats is het voorstel overbodig, aangezien men reeds in verschillende bedrijven heeft de dienstcommissiën. Wanneer deze goed werken, kunnen zij hetzelfde verrichten als de heeren zoo gaarne op andere wijze willen bereiken. Ook moet spreker zich verklaren tegen het voorstel van den heer van Eek in zake de belasting. Men moet op dit stuk buitengewoon voorzichtig zijn. Een verlaging van belasting voor de laagste inkomens kan een buitengewoon noodlottige uitwerking hebben voor de inkomens, die niet tot de laagste behooren maar ook laag zijn, zoodat men den toestand eerder zou verergeren dan verbeteren. Er komt bij, dat men Leiden als woonstad niet alle aan trekkelijkheid moet ontnemen door de in vergelijking met andere steden veel te hooge belasting. Spreker heeft sympathie voor het denkbeeld van een ge meentelijken ophaal- en stortingsdienst, waarvoor, zoo daar tegen van de zijde van het College geene overwegende be zwaren worden aangevoerd, thans in den Raad wel een meer derheid zal bestaan. Het spreekt vanzelf dat spreker, die versobering van den gemeentelijken dienst wil, zich niet kan aansluiten bij hen, die het terrein, waarop de gemeentelijke overheid zich beweegt, nog willen uitbreiden en ook niet-monopolistische bedrijven tot gemeentebedrijven willen maken, met name de levens middelenvoorziening. Een terrein, vanwaar de overheid zich nog niet zal mogen terugtrekken, is dat van de volkshuisvesting. Spreker weet echter niet, hoe de oplossing van dit moeilijke vraagstuk zal moeten zijn. Spreker heeft niet goed begrepen wat de heer Eikerbout gezegd heeft over de gemeentewoningen. Kort geleden zijn er gemeentewoningen gebouwd en de daarmede tot dusver opgedane ervaring is niet zoodanig, dat de Raad op dit stuk spijt moet hebben. De heer Eikerbout heeft zijne verwondering erover uit gedrukt, dat een gemeentewerkman in dergelijke woning woont, maar daar is niets tegen. Die gemeentewoningen zijn gebouwd voor degenen, die moeilijk een andere woning kunnen vinden vanwege de verbouwing der Lichtfabrieken, voor wie de Geneeskundige Dienst het noodig oordeelt en voor alle andere menschen, voor wie andere woningen te duur zijn, en die menschen kunnen zich daartoe wenden tot de commissie voor de gemeentewoningen en zich dan aan melden voor een gemeentewoning. In dit verband wil spreker in het openbaar een denkbeeld lanceeren. Waar de gemeentewoningen voor vele menschen, die werkelijk aan een andere woning behoefte hebben, nog te duur zijn, zullen de vereenigingen, welke zich op chari tatief terrein bewegen, hun arbeid in die richting moeten uitbreiden, dat zij de menschen, die de huren dier woningen niet ten volle kunnen betalen, in de gelegenheid stellen zulk een woning wel te betrekken door hun een toeslag op de huur toe te kennen. Een andere oplossing ziet spreker niet voor het zoo moeilijke vraagstuk van de volkshuisvesting. Wat betreft het voorstel tot iristelling van een schoonheids commissie, spreker behoort tot degenen, die in de sectie's dit gevaarlijk terrein hebben betreden. Hij heeft dat gedaan onder den indruk van het leelijke gebouw van de sociëteit aan de Steenstraat. Ook hij heeft de instelling van een schoonheidscommissie bepleit, maar het was meer een daad van gevoel dan van nuchter verstand. De voor- en nadeelen moeten tegen elkander worden gewogen. De heer Wilbrink heeft de nadeelen genoemd en spreker zal nu afwachten wat van de zijde van Burgemeester en Wethouders en van andere Raadsleden hierover zal worden gezegd. De heer Knuttel zegt, dat de heer Zuidema hem een pak van het hart heeft genomen. Door de afwezigheid van den heer van Eek hebben van de zijde der sociaal-democraten in het algemeen geen principiëele besprekingen plaats gehad; alleen heeft men een paar toevallige uitlatingen gehoord van den heer Dubbeldeman, die het in de eerste plaats had over onze christelijke taak en in de tweede plaats zeide, in verband met zijn voorstel om de annuïteiten voor den woningbouw met 25 jaar te verlengen, niet te gelooven aan den val van de kapitalistische maatschappij binnen die 75 jaar. Van socia listisch standpunt twee vrij negatieve uitspraken! De heer Zuidema, die zich geprepareerd had op een rede van den heer van Eek, kon enkele dingen niet voor zich houden en heeft lijn in de beschouwingen gebracht. Deze begrooting draagt duidelijk de teekenen, dat men zich bevindt in den tijd van de bedachtzaam voortschrijdende reactie. Bedachtzaam voortschrijdend, omdat het hier langs een ietwat zachter lijntje gaat dan te Amsterdam, dat de gangmakende gemeente op dit gebied is geworden. Welke zijn de hoofdmomenten der reactie? Die vindt men zoowel in de yoortdurende verlaging van den loonstandaard van het gemeentepersoneel als in de af schaffing van de nog zeer schuchter op touw gezette werk verschaffing, zoodra er eenige vermindering van werkloosheid is men schijnt te meenen, dat, nu het aantal werkloozen met ongeveer 40 gedaald is, voor de resteerende 60 werkverschaffing luxe is in het steeds voortschrijdend streven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 12