GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
225
Of GEKOMEN STUKKEN.
N°. 305. Leiden, 20 November 1924.
Wij hebben de eer U mede te deelen, dat wij opnieuw
in de gelegenheid zijn eene onderhandsche geldleening op
korten termijn voor de gemeente af te sluiten, thans tot een
bedrag van 600.000.ter voorziening in de behoefte aan
kasgeld, welke in hoofdzaak is ontstaan door belangrijke
uitgaven voor buitengewone werken, waarvoor t. z. t. een
vaste leening dient te worden gesloten.
Het Bestuur der Leidsche Spaarbank is n.l. bereid genoemd
bedrag van 600.000.aan de gemeente te leenen voor het
tijdvak van 20 December 1924 tot 2 Januari 1927, tegen eene
rente van 53A en verder onder de navolgende voorwaarden
1°. dat van het leeningsbedrag op 20 December 1924 wordt
gestort eene som van 300.000.en op 2 Januari 1925
wederom ƒ300.000.telkens zonder eenige korting;
2°. dat de rente ingaat op 20 December 1924 over het
volle bedrag der leeningssom en wordt betaald in halfjaar-
lijksche termijnen, voor de eerste maal op den 2en Juli 1925
over het dan verschenen tijdvak;
3°. dat op de leening jaarlijks 2J/2 wordt afgelost, voor
de eerste maal op 2 Januari 1926 en het op 2 Januari 1927
dan nog resteerende bedrag der leening geheel opeischbaar
en aflosbaar is, tenzij een der partijen ten minste 3 maanden
te voren aan de wederpartij schriftelijk den wensch heeft te
kennen gegeven den leeningstermijn te verlengen en partijen
dienaangaande tot overeenstemming zijn gekomen, in welk
geval eene nieuwe leeningsovereenkomst zal worden
gesloten
4°. dat de geldgeefster zich het recht voorbehoudt, in
buitengewone omstandigheden, zulks te harer beoordeeling,
te allen tijde te eischen, dat de gemeente voor het onafgeloste
bedrag der leening of van een gedeelte daarvan, met de
verloopen rente, accepten zal afgeven, vervallende 3 maanden
na de uitgifte en dat de gemeente verplicht is tot deze uit
gifte over te gaan;
5°. dat de kosten van de op te maken overeenkomst,
zoomede de zegelkosten der accepten sub 4°. bedoeld, komen
ten laste van de gemeente.
Bovenstaande voorwaarden komen ons alleszins aannemelijk
voor. Dat de rente reeds op 20 December 1924 over het
volle bedrag ingaat, niettegenstaande de tweede helft van
het ter leen te verstrekken bedrag eerst op 2 Januari 1925
wordt gestort, is alleszins billijk, aangezien de Spaarbank
het geld te voren natuurlijk moet losmaken, de rente niet
te hoog is en geen provisie in rekening wordt gebracht.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging, met gebruikmaking van de ons gedane
aanbieding van de Leidsche Spaarbank alhier, het navol
gende besluit te nemen:
De Baad der gemeente Leiden,
Gelet op de artt. 136 en 194 der Gemeentewet,
BESLUIT:
Art. 1.
Ten laste van de gemeente Leiden wordt bij de Leidsche
Spaarbank te Leiden eene geldleening aangegaan tot een
bedrag van Zes honderd duizend gulden 600.000.
tegen den koers van 100 en tegen eene rente van 53/4
ten honderd per jaar.
Art. 2.
De leening wordt aangegaan voor het tijdvak van 20
December 1924 tot 2 Januari 1927.
Van het leeningsbedrag wordt 300.000.gestort op
20 December 1924 en 300.000.op 2 Januari 1925.
Art. 3.
De rente gaat in over het volle bedrag der leeningssom
van 600.000.op 20 December 1924. Zij wordt voldaan
in halfiaarlijksche termijnen, voor de eerste maal op den
2en Juli 1925 over het dan verstreken tijdvak.
Art. 4.
Van het leeningsbedrag wordt jaarlijks 2'/2 afgelost,
voor de eerste maal op 2 Januari 1926; het op 2 Januari
1927 dan nog onafgeloste bedrag der leening is op dat
tijdstip geheel opeischbaar en aflosbaar, tenzij een der par
tijen ten minste 3 maanden te voren aan de wederpartij
schriftelijk den wensch heeft te kennen gegeven, den lee
ningstermijn te verlengen en partijen dienaangaande tot
overeenstemming zijn gekomen, in welk geval een nieuwe
leeningsovereenkomst zal worden gesloten.
Art. 5.
De leening wordt aangegaan bij eene onderhandsche schuld
bekentenis, waarvan de vorm door Burgemeester en Wet
houders en het bestuur der Leidsche Spaarbank in gemeen
schappelijk overleg wordt vastgesteld.
De geldgeefster behoudt zich evenwel het recht voor, in
buitengewone omstandigheden, zulks te harer beoordeeling
te allen tijde te eischen, dat de gemeente voor het onaf
geloste bedrag der leening of een gedeelte daarvan, met de
verloopen rente, accepten zal afgeven, vervallende 3 maanden
na de uitgifte de gemeente verplicht zich tot deze uit
gifte over te gaan.
Art. 6.
Het bedrag van rente en aflossing wordt jaarlijks op
de begrooting der gemeente in uitgaaf gebracht en uit de
gewone inkomsten der gemeente bestreden.
Art. 7.
De kosten van deze overeenkomst komen voor rekening
van de gemeente, evenals de zegelkosten voor de accepten,
in artikel 5 bedoeld.
Aangezien het noodig is vast te leggen, welke kapitaals
uitgaven door deze leening zullen worden gedekt, onder welk
hoofdstuk van de begrooting deze leeningssom derhalve
zal worden verantwoord en de verschuldigde rente en aflos
sing zullen worden gebracht, deelen wij U voorts het navol
gende mede.
Krachtens verschillende leeningsbesluiten, door de Gede
puteerde Staten goedgekeurd, moet voor de kosten van het
bijzonder gewoon lager onderwijs thans ruim 1.200.000.
worden geleend. Wij achten het daarom wenschelijk de
opbrengst van deze leening ad 600.000.te bestemmen
tot gedeeltelijke dekking van de uitgaven ten behoeve van
het bijzonder gewoon lager onderwijs op den kapitaaldienst
gedaan. In overeenstemming daarmede zullen de verschul
digde rente en aflossing ten laste van het bijzonder gewoon
lager onderwijs op den gewonen dienst moeten komen. De
daartoe strekkende begrootingsregelingen zullen U t. z. t.
ter vaststelling worden aangeboden.
Wij stellen U derhalve tevens voor te besluiten, de
opbrengst van de leening te doen strekken ter voorziening
in de kosten van het bijzonder gewoon lager onderwijs
(kapitaaldienst).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 306. Leiden, 20 November 1924.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij zich met het voorstel, opgenomen onder no. 305
der Ingekomen Stukken, betreffende het aangaan van eene
geldleening op korten termijn bij de Leidsche Spaarbank,
volkomen kan vereenigen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 307. Leiden, 21 November 1924.
Binnenkort eindigt de pacht van de navolgende percee-
len wei- en teel land:
1. het perceel weiland op het Baamland, Sectie M nis
867 en 868, ingevolge gehouden openbare inschrijving tot
31 December 1924 verhuurd aan C. L. van Velzen voor
100.'s jaars per H.A.
2. het perceel teelland met schuur bij het Baamland,
Sectie M nis 4058 en 854, ingevolge raadsbesluit van 5 No
vember 1923 tot 1 December 1924 verhuurd aan C. Boekee
voor 500.— 's jaars in totaal;
3. de perceelen teelland benoorden den Lagen Bijndijk,
Sectie N nis 209. 213, 214, 215 en 216, (alle ged.) door ons
College tot wederopzegging, doch uiterlijk tot 31 December
1924, in gebruik gegeven aan P. Glasbergen, voor 70.
's jaars per H.A.
4. het ten westen van de tramlijn den Haag-Voorburg-
Leiden gelegen perceel teelland, Sectie M no. 4139 (oud