262 MAANDAG 10 NOVEMBER 1924. kundig, dat vreemden zich bemoeien met de intieme zaken van een school. Spreker acht het persoonlijk zelfs wenschelijk, om de andere leden van de Schoolcommissie ook uit te sluiten van het bijwonen der schoolvergaderingen. Aangezien echter de wet daarvan niet spreekt, kan dit verder buiten beschouwing blijven. De heer Verweij zegt, na verlof te hebben verkregen om voor de derde maal het woord te voeren, dat het eene sociaal democratische lid van de Schoolcommissie door ziekte van haar echtgenoot in den laatsten tijd verhinderd was om de ver gaderingen bij te wonen. Het andere sociaal-democratische lid is nog maar zeer kort lid; het is zelfs zeer twijfelachtig, of hij bij de behandeling van deze quaestie wel aanwezig is geweest. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt met 19 tegen 13 stemmen vastgesteld. Vóór stemmende heeren Coster, van der Reijden, Bergers, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Mulder, Wilbrink, Oostdam, Heemskerk, Wilmer, Eikerbout, Huurman, Deumer, van Ros malen, van Hamel, Zuidema, Spendel en Eerdmans. Tegen stemmen: de dames van Itallie-van Embden en Dietrich-de Rooy, de heeren Sijtsma, van den Heuvel, van Stralen, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Verweij, Dubbeldeman, Witmans en Kooistra. XIX. Praeadvies op het verzoek van het Genootschap van Leeraren aan Nederlandsche Gymnasiën, om de bevordering van de leerlingen van het Gymnasium door de leeraren te doen geschieden. (Zie Ing. St. No. 284.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Knuttel kan niet meegaan met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, waar zijns inziens de leeraren de eenigen zijn, die werkelijk de capaciteiten der leerlingen en hun geschiktheid om over te gaan kunnen be- oordeelen. Het is een dwaasheid om in dezen de beslissing te leggen in handen van Curatoren, die van de bekwaamheid en geschiktheid der leerlingen niets weten, maar, waar boven dien de mogelijkheid wordt open gelaten om, als de leeraren niet tot een resultaat komen, een beroep toe te passen, zoodat buitenstaanders dan een beslissing zullen hebben te nemen, is er alle reden het verzoek der leeraren in te willigen. De practijk is zoo, dat de leeraren als regel hun zin krijgen, maar (jat is een reden te meer om aan hen alleen de be slissende stem toe te kennen, waarop zij op grond van hun werkkring recht hebben. De heer Sijtsma sluit zich aan bij het betoog van den heer Knuttel, omdat er zijns inziens alle reden is aan het verzoek van het adresseerende Genootschap te voldoen. Op de H. B. S. voor jongens en meisjes is ook de bevordering der leerlingen aan de leeraren en den Directeur overgelaten; alleen heeft de Commissie van Toezicht het recht de rapporten in te zien en, wanneer enkele leeraren zich bezwaard gevoelen, kan de Commissie tusschenbeide treden. Bij het lager onderwijs is eveneens de bevordering der leerlingen gelegd in handen van het hoofd der school en de onderwijzers. Spreker begrijpt niet, waarom alleen bij het Gymnasium een dergelijke regeling niet bestaat, terwijl toch, zooals de heer Knuttel terecht zeide, de leeraren de eenige bevoegden zijn om over de leerlingen te oordeelen. De Inspecteur van het gymnasiaal onderwijs, die aan de zijde van den heer Knuttel en spreker staat, heeft een weg aangegeven, welken ook spreker liefst zou bewandelen, en daarom heeft spreker een voorstel geformuleerd, strekkende om een regeling in te voeren, zooals die door den Inspecteur wordt gewenscht, namelijk: de beslissing als regel bij rector en leeraren en, voor het geval bij den rector of 4 leeraren bezwaar bestaat tegen de beslissing der leerarenvergadering, beroep op Curatoren. De Voorzitter verzoekt den heer Sijtsma eerst de stemming over het praeadvies van Burgemeester en Wethouders af te wachten en dan met een voorstel te komen, daar het onmoge lijk is om zijn voorstel, zooals het thans is geredigeerd, in de verordening op de nemen. Het voorstel van den heer Sijtsma luidt als volgt: »De Raad besluit dat voortaan de bevordering der leer lingen van het Gymnasium zal berusten bij de rector en leeraren. Mocht bij den rector of bij vier leeraren tegen de beslissing der leerarenvergadering overwegend bezwaar bestaan, dan kunnen zij bij het curatorium in beroep komen, welk college alsdan over de al of niet bevordering beslist." De heer Sijtsma zegt, dat Burgemeester en Wethouders bij aanneming van zijn voorstel daarin toch een vvensch van den Raad moeten zien om met een wijziging van de verordening in dien geest te komen. De Voorzitter zegt, dat de heer Sijtsma dan een motie moet indienen. Wordt het nu ingediende voorstel van den heer Sijtsma aangenomen, dan krijgt men een Raadsbesluit, dat niet kan staan naast een verordening, waarin iets geheel anders is opgenomen. Spreker legt er den nadruk op, dat bij aanneming van het voorstel van den heer Sijtsma, het letterlijk in de verordening moet worden overgenomen. De heer Sijtsma zegt, dat, wanneer de Raad dit aanneemt, Burgemeester en Wethouders weten wat de Raad wenscht. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders met een voorstel tot wijziging komen. Het voorstel van den heer Sijtsma wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter herhaalt, dat bij aanneming het voorstel van den heer Sijtsma zoo in de verordening zal komen, zelfs met de taalfout, die er in is! De heer van der Reijden vraagt, of de bestaande regeling niet voldoet dan wel of dit verzoek alleen is ingediend uit hoofde van machtsvertoon. De heer Verweij acht de zaak eenigszins opgeblazen, maar vindt het in het geheel niet verkeerd, wanneer ouders, die meenen, dat hunne kinderen onrecht is aangedaan, nog gelegen heid hebben om in beroep te gaan bij een ander college dan dat der leeraren, niettegenstaande die het deskundigst zijn. Spreker meent, dat het in de practijk werkelijk wel tot zijn recht zal komen. Spreker ziet niet in, waarom de bestaande regeling moet worden gewijzigd; de practijk heeft bewezen, dat dat niet noodig is. De heer Meijnen zegt, dat de leeraren, die zich over deze zaak hebben uitgesproken, met groote vreugde mededeelen, dat de samenwerking tusschen Curatoren en docenten altijd voortreffelijk is geweest en dat nog is. Curatoren deelen mede, dat zich eigenlijk nooit een geval heeft voorgedaan, waarin de bestaande regeling tot moeilijkheden aanleiding gaf; slechts één keer zijn Curatoren het niet eens geweest met de meening der leeraren. Spreker concludeert daaruit, dat de bestaande regeling voortreffelijk heeft gewerkt. Waar dat het geval is, is er geen reden om verandering aan te brengen. Als iets deugt, moet men het ongewijzigd laten. Het Genootschap van Leeraren wenscht het recht van bevordering verplaatst te zien. Practisch heeft zich niets voorgedaan, dat dien wensch zou motiveeren, maar bovendien zou, als er op werd ingegaan, een onvriendelijke daad worden begaan tegenover Curatoren, waarvoor geen enkele reden bestaat. Er zou namelijk van de taak van het curatorium, bestaande in het houden van toezicht, waartoe de promotie der leerlingen behoort, en het dragen van zorg voor de zaken van het gymnasium, een gedeelte worden afgenomen. Een dergelijke maatregel zou schade kunnen doen aan de voor treffelijke samenwerking tusschen Curatoren en leeraren, zooals die thans bestaat. De inspecteur heeft een middenweg aangewezen, welken ook de heer Sijtsma wenscht in te slaan. Volgens die regeling zou het curatorium worden omgewerkt tot een commissie van beroep en daarin ziet spreker iets verkeerds, omdat daar door schade zou kunnen worden toegebracht, niet alleen aan de eenheid in de leerarenvergaderingen, maar ook aan de onderlinge verhoudingen. Zooals het thans gaat, dat in de vereenigde vergadering van docenten en Curatoren de bespre kingen plaats hebben, is het veel beter en meer harmonisch. Bovendien, wat de inspecteur wenscht, dat de rector of ten minste vier leeraren in beroep kunnen gaan, bestaat thans reeds. Zelfs als er drie, twee of één leeraar bezwaren hebben tegen een genomen beslissing, kunnen die bezwaren in de vergadering worden gebracht en wordt daaraan recht gedaan. Verschil van inzicht is nagenoeg nooit voorgekomen. Maar den enkelen keer, dat het er zou zijn, is het veel beter, wanneer de beslissing is bij een college, dat boven de partijen staat en dus veel objectiever kan oordeelen. Dit is vooral het geval, wanneer er zich een element van persoonlijken aard in zou mengen, bijvoorbeeld tusschen een of anderen leerling en een docent. Spreker raadt den Gemeenteraad aan den toestand te laten zooals hij is, daar een nieuwe regeling zeker niet beter, waarschijnlijk wel slechter zou voldoen. De heer Knuttel hoopt, dat de heer Sijtsma zijn voorstel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 6