MAANDAG lü NOVEMBER 1924.
261
De Voorzitter zegt, dat in dit voorstel een drukfout is
ingeslopen. Op pagina 216 der Ing. Stukken, tweede kolom,
regel 19 van boven, moet in plaats van 1717.44 gelezen
worden f 717.44.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het aldus gewijzigd voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
XVII. Voorstel tot vaststelling van het voorschot op de
vergoeding voor 1924, bedoeld bij art. 101 der Lager Onder
wijswet 1920, uit te keeren aan de besturen van bijzondere
scholen.
(Zie Ing. St. Nis. 293 en 294.)
De Voorzitter zegt, dat in dit voorstel eenige drukfouten
zijn geslopen, waarvan de verbetering aan de leden in druk
is toegezonden.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
XVIII. Verordening, tot wijziging van de verordening van
13 Juni 1918 (Gem.blad No. 20), houdende reglement voor
de schoolvergaderingen aan de openbare lagere scholen te
Leiden.
(Zie Ing. St. No. 283.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Verweij meent, dat de argumenten, welke door
Burgemeester en Wethouders voor wijziging van deze ver
ordening worden aangevoerd, niet zor/der meer als juist
kunnen worden aangenomen. Men kan niet zeggen, dat een
verordening in strijd is met den geest van de wet, omdat
deze laatste voor verschillende uitlegging vatbaar is. Al
druischt een bepaling van een verordening naar het oordeel
der Plaatselijke Schoolcommissie in tegen den geest der wet,
dan beteekent dat geenszins, dat de wet zelve zich tegen die
bepaling verzet. In tegenstelling met het gevoelen van de
meerderheid der Schoolcommissie en met dat van Burge
meester en Wethouders, meent spreker, dat, waar de onder
wijzers als deskundigen in de Commissie kunnen worden
aangemerkt, dezen in de eerste plaats gebruik moeten kunnen
maken van het recht tot het bijwonen der schoolvergaderingen,
te meer omdat zij tot dusverre dat recht hebben gehad en
daaruit nimmer bezwaren zijn voortgevloeid. Spreker kan
niet inzien, waarom ieder ander lid der Schoolcommissie, wat
hij ook zij, de schoolvergaderingen wel zou mogen bijwonen
en aan de onderwijzers-leden, die in die Commissie zitten
namens een groep, dat recht zou moeten worden onthouden.
Voeren Burgemeester en Wethouders niet meer steek
houdende argumenten voor hun voorstel aan, dan zal spreker
er zijn stem niet aan kunnen geven.
De heer Witmans begrijpt niet, waarom een onderwijzer,
lid van de Schoolcommissie, niet wordt toegelaten tot de
schoolvergaderingen. Als man uit de practijk is hij daar juist
op zijn plaats. Spreker vreest, dat deze bepaling is voorgesteld,
omdat er een sociaal-democratisch onderwijzer lid is van de
Schoolcommissie. Wanneer die nu op de schoolvergaderingen
van andere scholen werd toegelaten, vreest men blijkbaar
critiek zijnerzijds. Spreker kan zich dan ook niet vereenigen
met het voorstel, tenzij Burgemeester en Wethouders een
bevredigend antwoord op de gemaakte bezwaren geven.
De heer Oostdam wijst er op, dat hoewel onderwijzers
uiteraard geen tijd hebben om andere scholen dan de hunne
te bezoeken onderwijzers-leden der Schoolcommissie toch
nadrukkelijk uitgesloten zijn van het schoolbezoek volgens
artikel 179, tweede lid der Lager-Onderwijswet. Deze wet acht
het dus niet wenschelijk, dat onderwijzers in hun qualiteit
van commissie-lid scholen bezoeken. Nu zijn de schoolvergade
ringen toch niets anders dan verlengstukken van de scholen,
ter bespreking van dezer intieme belangen. Op grond van een
en ander vindt de Schoolcommissie in haar grootst mogelijke
meerderheid 't ongewenscht, dat door de aanwezigheid van
vreemde onderwijzers de intimiteit verstoord zou worden,
wat tevens zou kunnen leiden tot ongewenschte bemoeiingen
van onderwijzers van andere scholen.
De quaestie van het al dan niet sociaal-democraat zijn heeft
daarmede niets te maken. Dit blijkt wel uit het feit, dat de
Schoolcommissie met de grootst mogelijke meerderheid aldus
heeft geadviseerd, terwijl er meerdere sociaal-democraten lid
van zijn.
Er heeft zich wel geen enkel geval voorgedaan, dat tot deze
wijziging noopte, maar men moet niet wachten, totdat er iets
onaangenaams gebeurt; men moet de onaangenaamheden voor
komen.
Spreker heeft in zijn hoedanigheid van secretaris der School
commissie in meerdere gemeenten inlichtingen gevraagd. Ner
gens, ook niet in de groote steden, worden de onderwijzers
leden der Schoolcommissie tot de schoolvergaderingen toege
laten. We zijn dus in goed gezelschap, wanneer we de veror
dening hier bij de practijk doen aanpassen.
De Voorzitter doet opmerken, dat de heer Oostdam natuur
lijk bedoelt, dat te Rotterdam de onderwijzers, die deel uitmaken
van de Schoolcommissie, niet ambtshalve tot de schoolvergade
ringen worden toegelaten, dat wil zeggen, dat zij wel de ver
gaderingen van hun eigen scholen, niet die van andere scholen
mogen bijwonep.
De heer Sijtsma schaart zich aan de zijde van de heeren
Witmans en Verwey. De argumenten, door den heer Oost
dam aangevoerd, lijken hem bijzonder zwak. Zijns inziens
moeten al de leden der Plaatselijke Schoolcommissie dezelfde
rechten hebben. Men wil de onderwijzers in dezen uitscha
kelen uit vrees, dat door hun tegenwoordigheid de intimiteit
der schoolvergaderingen zou verloren gaan. Spreker ziet daar
voor geen enkele reden, want, als er zaken worden behandeld,
waarmede de onderwijzers niets te maken hebben, zullen
dezen zich er wel buiten houden. Bovendien kunnen onder
wijzers in vergaderingen van andere scholen vaak hun licht
opsteken of wenken ten beste geven in verband met de wijze,
waarop bepaalde zaken in hun eigen scholen worden behan
deld. Het feit, dat in andere gemeenten de onderwijzers ook
zijn uitgesloten, is geen reden om hetzelfde hier te doen;
men moet hier de maatregelen nemen, welke men voor Leiden
gewenscht acht.
Spreker kan niet aannemen, dat bij de Plaatselijke School
commissie als motief voor het doen van dit voorstel heeft
gegolden vrees voor onaangenaamheden, waar de onderwijzers
leden der Schoolcommissie ten deele sociaal-democraten zijn.
Daarvoor staat zijns inziens de Commissie te hoog, maar
toch zal hij niet vóór dit voorstel kunnen stemmen, tenzij
hij meer afdoende argumenten te hooren krijgt.
De heer Meunen begrijpt niet, dat dit voorstel nog zooveel
bestrijding ondervindt, want zijns inziens is het een vanzelf
heid, dat de betrekkelijke verordening in den voorgestelden
zin wordt gewijzigd. Deze verordening is gemaakt in 1918
en in 1920 is totstandgekomen de wet op het lager onderwijs,
waarvan artikel 179 bepaalt, dat de onderwijzers-leden der
Plaatselijke Schoolcommissie van het schoolbezoek zijn uitge
sloten. Nu behoort bij dat schoolbezoek natuurlijk ook het
bijwonen der schoolvergaderingen en daarom is het hoog tijd,
de verordening met het voorschrift van artikel 179 der wet
in overeenstemming te brengen.
De opmerking van den heer Witmans, dat de onderwijzers
als deskundigen eigenlijk de aangewezen personen zijn voor
het doen van schoolbezoek, zou misschien op haar plaats zijn
geweest, toen de Minister artikel 179 ontwierp, maar nu dat
artikel eenmaal is totstandgekomen, kan men dat achteraf
wel betreuren, doch de wet dient te worden gevolgd.
De zeer onaangename opmerking van den heer Witmans
over dat ééne lid der Schoolcommissie, om wien het misschien
wel te doen zou zijn, had beter achterwege kunnen blijven,
want de Commissie staat te hoog, dan dat zij om zulk een
reden een dergelijk voorstel zou doen en om één lid te treffen
de drie plus vier andere onderwijzers-leden zou willen uit
schakelen. Het spijt spreker, dat de heer Witmans die opmer
king heeft gemaakt, want dat heeft de Schoolcommissie niet
verdiend.
De heer Verweij zegt, dat de onderwijzers, leden van de
Schoolcommissie, volgens artikel 179 tweede lid, van de Lager
Onderwijswet, tijdens de lesuren de school niet mogen bezoeken,
derhalve uitgesloten worden van schoolbezoek. Met geen enkel
woord wordt echter over de schoolvergaderingen gesproken,
hetgeen juist gebeurd kan zijn om de gelegenheid open te
stellen om die wel te bezoeken. Het storen van de intimiteit
op een schoolvergadering kan toch geen aanleiding zijn om
deze verordening te wijzigen!
De heer Witmans zegt, dat de philippica van den Wethouder
van Onderwijs hem niet raakt, want hij tast de Schoolcom
missie niet aan en sluit zich geheel aan bij den heer Verweij.
Spreker handhaaft zijn standpunt, dat dit voorstel is ingegeven
door de vrees voor lastige critiek van de zijde van een onder
wijzer. Dit is geen kleineering van de Schoolcommissie, daar
het zeer menschelijk is. Spreker zal dus tegen het voorstel
stemmen.
De heer Oostdam deelt mede, dat de Schoolcommissie na
twee breedvoerige besprekingen tot het advies in dezen zin
heeft besloten. Bovendien zijn drie harer leden sociaal-democraat,
zoodat alle politieke tendenzen in die richting vreemd zijn
aan het voorstel, daar twee daarvan zich bij de meerderheid
hebben aangesloten. Het is niet practisch en niet mensch-