MAANDAG 10 NOVEMBER 1924. 269 over de huisjes krijgt, telkens als de Geneeskundige Dienst er gezinnen voor aanwijst, en dat zij de huur betaalt voor zooveel weken als er gebruik van wordt gemaakt. De heer Groeneveld meent, dat, zooals de zaak is opgezet, het viertal huisjes ruimschoots voldoende zal zijn om de menscben onder te brengen, omdat er z. i. weinig animo zal wezen. Het bedrag van 500.dat is aangevraagd, zal waarschijnlijk lang niet worden uitgegeven. De heer Wilbrink verwart den gewonen geneeskundigen dienst met den geneeskundigen armendienst. De genees kundige dienst waakt niet alleen voor de gezondheid van de armen, maar voor die van de geheele bevolking. Op het gebied van den geneeskundigen dienst is voor komen goedkooper dan genezen. Spreker ziet niet, dat deze huisjes, gelijk de heer Wilbrink zou wenschen, alleen voor de allerarmsten beschikbaar zouden moeten worden gesteld en b.v. niet een beter gesitueerd arbeidersgezin, dat tijdelijk de inkomsten van den man zou moeten missen, er geen gebruik van zou mogen maken, al was het niet bij den geneeskundigen armendienst ingeschreven. De heer Zuidema schijnt bevreesd te zijn, dat de gemeente zoo'n gezin ook nog zou moeten ondersteunen, maar het staat er zoo mede, dat, als zulk een gezin ook te Leiden wordt ondersteund, het natuurlijk ook te Katwijk zal moeten gebeuren. Dat blijft precies hetzelfde. Als een gezin geen inkomsten heeft dan moet het geholpen worden, onverschillig waar het woont. Ook heeft de heer Zuidema er de politiek bijgehaald. Dat had hij niet moeten doen. Hij zegt, dat de sociaal-democraten zoo weinig voor de armen doen, maar daarvan weet de heer Zuidema niets. Spreker heeft wel eens in de Christelijke pers gelezen, dat de sociaal-democraten ten voorbeeld werden ge steld wat betreft offervaardigheid. Overigens mag er aan her innerd worden, dat sprekers partij zoo goed als uitsluitend uit minder gegoeden bestaat, die natuurlijk niet veel geld bijeen kunnen brengen. De heer Zuidema, voor de derde maal het woord verkregen hebbende, blijft er bij, dat het hier niet om een klein bedrag gaat, maar om een zeer groot bedrag, aangezien de voorstanders van deze zaak verklaard hebben, dat dit slechts een eerste stap is, die door meerdere stappen gevolgd zal moeten worden. Ook moet spreker bezwaar blijven maken tegen het voorstel, omdat hier geen taak voor de gemeente weggelegd is. Spreker ontleent, dat hij er politiek in gehaald heeft; hij heeft alleen op de nuchtere werkelijkheid gewezen. Nu zegt de heer Groeneveld, dat de S. I). A. P. zelf in de christelijke pers ten voorbeeld gesteld wordt wat betreft offer vaardigheid, maar dat betreft dan de offervaardigheid voor de politieke actie. De heer Groeneveld zegt, dat zijn partij uitsluitend uit minder gegoeden bestaat, maar spreker heeft in de talrijke optochtenen dergelijke, die hij gezien heeft, het proletarische element nog nooit kunnen ontdekken. En in Het Volk leest men, dat men in dat blad vooral moet adverteeren, omdat men dan een zeer koopkrachtig publiek bereikt. Als men verder ziet, dat men in die partij geregeld bezig is reisjes te organiseeren, naar Parijs, naar Zwitserland, enz., dan kan toch niet worden ontkend, dat er in die kringen een zekere welstand bestaat. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 25 tegen 7 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de dames van Itallie—van Embden en Dietrich—de Rooy, de heeren Sijtsma, Coster, van der Reijden, Bergers, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Mulder, van den Heuvel, van Stralen, Baart, Heemskerk, Wilmer, Huurman, Deumer,. van Rosmalen, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Verweij, Dubbeldeman, Witmans en Kooistra. Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Oostdam, Eikerbout, van Hamel, Zuidema, Spendel en Eerdmans. XXII. Praeadvies op het verzoek van den Centralen Bond van Transportarbeiders, om den straatverkoop van melk op Zondag bij verordening te verbieden. (Zie Ing. St. No. 287.) De Voorzitter stelt voor dit punt der agenda aan te houden tot een volgende vergadering. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter vraagt, of een der leden nog iets in het belang van de gemeente heeft op te merken. De heer Baart herinnert er aan, dat, toen hij eenigentijd geleden in den Raad heeft medegedeeld, dat de tuintjes bij de huizen in de Anna Paulownastraat, de Prinsenstraat en de Alexanderstraat geheel waren overstroomd, de Voorzitter heeft geantwoord, dat spreker goed zou doen er met den Wethouder over te gaan spreken. Spreker heeft aan dien wenk gevolg gegeven, maar tot zijn verbazing is tot dusverre niets aan die tuintjes gedaan, en hij vraagt daarom aan den Wethouder, wanneer verbetering in dien onhoudbaren toestand is te verwachten. Er is geen afwateringde menschen moeten, als zij gewasschen hebben, het water uit hun teilen scheppen en in den gootsteen gooien. De heer Mulder antwoordt, in de onderstelling dat de heer Baart het oog heeft op de woningen, door de gemeente gezet, dat aan dien toestand niet veel is te doen. De bewoners hebben dien toestand meestal zeiven geschapen door het plaatsen van kippenhokken en het aanleggen van perkjes; zij moeten zorgen, dat er een afvloeiing komt naar het riool. De heer Huurman wenscht een opheldering te geven. De heer Baart moet met zijn klacht wezen bij de Commissie voor de gemeentewoningen, door den Raad benoemd. Dat is het aangewezen lichaam om te dien opzichte eventueel voor stellen aan Burgemeester en Wethouders te doen. De secre taris dier Commissie, de heer Witmans, heeft spreker op den toestand bij die huizen attent gemaakt en toen zijn zij samen gaan kijken. De heer Baart zegt, dat er nog niets aan ge beurd is, maar iets dergelijks is niet onmiddellijk klaar. Door den secretaris der Commissie is inmiddels een vergadering uitgeschreven, zooals het in alle geordende zaken gaat, ten einde daar de zaak te bespreken en dan eventueel voorstellen aan Burgemeester en Wethouders te doen. De heer Baart constateert, dat hij nu van den heer Huur man iets geheel anders heeft vernomen dan van den Wet houder. Er moet in den toestand voorzien worden, zoo spoedig mogelijk; anders wordt het voorjaar eer men er iets aan zal kunnen doen. De Voorzitter stelt de vraag, waarom de rondvraag altijd zoo misbruikt moet worden. Men denkt blijkbaar, dat Bur gemeester en Wethouders hier zitten om geëxamineerd te worden en dat zij van alle quaestie's op de hoogte zijn. Spreker vraagt, of iemand nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen heeft, maar elk Raadslid staat er hardnekkig op om het College te examineeren. De heer Baart had in dit geval, als hij niet wist dat de zaak bij het bestuur van de Stichting tot exploitatie van gemeente woningen thuis behoorde, een brief aan het College moeten sturendan zou spreker natuurlijk gevraagd hebbenbij wien behoort dit thuis? en dan zou deze brief onmiddellijk naar dit bestuur om advies gegaan zijn. De heer Baart zegt, dat hij voor deze zaak bij den Wet houder geweest is, en vraagt, of hij het dan met den Voor zitter had moeten bespreken. De Voorzitter zegt, dat de heer Baart een brief aan Burgemeester en Wethouders had moeten schrijven, toen hij bij den Wethouder geen resultaat had verkregen. De heer Witmans heeft vernomen, dat er bij den bouw van de gemeentewoningen achter den Haagweg een staking onder de schilders is uitgebroken, en wil vragen, of vanwege het College geen invloed kan uitgeoefend worden, opdat aan die staking zoo spoedig mogelijk een einde kome. Met het oog op den woningnood is het zeer noodig, dat die woningen spoedig gereed komen. De heer Mulder zegt toe, dat Burgemeester en Wethouders zullen nagaan, of zij er iets aan kunnen doen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 13