MAANDAG 20
OCTOBER 1924.
249
Wat betreft het voorstel van den heer van Stralen om aan
Burgemeester en Wethouders over te laten om die reductie
eventueel nog te verlengen, wanneer de weersgesteldheid
daartoe aanleiding mocht geven, kan spreker mededeelen,
dat Burgemeester en Wethouders die machtiging volstrekt
niet willen. Het is voor Burgemeester en Wethouders een
onmogelijke zaak om het in deze naar den zin van den heer
van Stralen te maken, zelfs als zij het zouden willen doen,
want in die dagen kan het voorkomen dat op den dag, dat
het College zou moeten beslissen over de vraag of de brand-
stoffenvoorziening verlengd zou moeten worden, het leelijk
weder is, en dat men den volgenden dag het prachtigste
voorjaarsweder zou hebben.
Men kan er zeker van zijn, dat, wanneer Burgemeester en
Wethouders mochten besluiten om de reductie niet te ver
lengen, er een interpellatie zou komen.
Den heer Wilbrink kan spreker antwoorden, dat de bons,
welke voor deze reductie worden toegestaan, 14 dagen geldig
zijn. Dus de bon, die uitgegeven wordt op 24 Maart is geldig
tot 8 April, en de bon, die uitgegeven wordt op 31 Maart,
tot half April. Daarmede wordt dus al voor een goed deel
verkregen wat de heer van Stralen wenscht.
De heer van Stralen betreurt het, dat hij van Burgemeester
en Wethouders niet een sympathieker antwoord ten opzichte
van zijn amendement heelt vernomen.
Hetgeen de heer Sanders heeft gezegd is niet geheel ad rem.
Hij zegt, dat de bon, die einde Maart wordt uitgereikt, geldig
is tot half April, maar de praktijk is toch, dat hetgeen men
voor zoo'n bon kan krijgen, een half mud, na ten hoogste 2,
3 dagen verbruikt zal zijn. Men bewaart die bon niet tot
half April.
De bestrijding van het amendement door eenige sprekers is
spreker tegengevallen. Het is o.a., wat betreft de heeren
Heemskerk en Wilbrink, eigenlijk niets anders dan het zoeken
naar een argument om er zich tegen te verklaren en, als men
er geen zin in heeft, kan men altijd wel een argument vinden
om zich er tegen te verklaren.
Wat de heeren zeggen over het houden van een interpellatie
door spreker is onzin, want daarvan zou alleen sprake zijn,
indien het 't volgend jaar in April even koud was als het dit
jaar is geweest, en Burgemeester en Wethouders dan weigerden
in die maand nog een of twee bons beschikbaar te stellen,
gelijk zij dit jaar hebben gedaan. Maakt de weersgesteldheid
de voortzetting van de brandstoffenverstrekking niet nood
zakelijk, dan kan er nooit sprake zijn van het richten van een
verwijt tot Burgemeester en Wethouders.
De heer Heemskerk komt op tegen de insinuatie van den
heer van Stralen, alsof spreker en andere leden een argument
zoeken om zich tegen het amendement te verklaren. Een
amendement, dat uitvoerbaar is, moet men serieus nemen,
maar anders wordt het, wanneer een amendement wordt
ingediend, waarvan men, geleerd door de ervaring, weet, dat
er in de practijk niets van terecht komt. Men zou altijd een
strijd houden tusschen Burgemeester en Wethouders en enkele
leden van den Raad over de vi*aag of een voortzetting van
de brandstoffenverstrekking al dan niet noodzakelijk is. Dat
is een kwestie van appreciatie en, waar aanneming van dit
amendement de kans in zich zou sluiten, dat men in April
weer een dergelijk onverkwikkelijk debat in den Raad kreeg
als dit jaar heeft plaats gehad als Burgemeester en Wet
houders met de verstrekking doorgingen, zouden er even goed
stemmen kunnen opgaan, dat de weersgesteldheid zulks niet
noodig had gemaakt ontraadt spreker de aanneming van
het amendement, dat z. i. veel te vaag is.
De heer Baart zegt, dat de heer Wilbrink blijkbaar niet
weet, hoe de regeling is geweest en wat de strekking van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders is. Volgens den
heer Wilbrink krijgen de menschen een H.L. cokes per week
en kunnen zij in Maart daarvan bons overhouden voor April,
maar dat is onjuist. Er wordt geen H.L. cokes per week verstrekt,
doch er wordt 50 toeslag gegeven op 1 H.L. cokes. Daar
de werklooze arbeiders niet in staat bleken te zijn bijslag te
kunnen betalen is een regeling getroffen met de Gasfabriek,
waardoor de menschen een halven H.L. per week konden
krijgen, en toen zijn de afhaaldagen op Maandag en Dinsdag
gesteld, omdat de werkloozen niet in staat waren elke week de
cokes te halen. Van de karige uitkeeringen kunnen de menschen
nu eenmaal geen cokes koopen.
Spreker verzoekt om voortaan het zich beroepen op andere
gemeenten achterwege te laten, omdat men dat alleen doet,
als er in die gemeenten iets gebeurt, dat minder gunstig is,
en men zich stil houdt, wanneer hetgeen daar geschiedt
gunstiger is dan te Leiden wordt voorgesteld.
Spreker wil dien heeren vragen, of zij kans zien om met
een halven H.L. cokes per week rond te komen. De werklooze
arbeiders zijn niet in staat om met het kleine beetje, dat zij
krijgen, rond te komen en zij moeten er dan ook nog brand
stoffen bij koopen.
Het amendement van den heer van Stralen is voor Burge
meester en Wethouders zeer zeker aanvaardbaar, maar men
krijgt meer en meer den indruk, dat niet gevraagd wordt,
wat een voorstel inhoudt, maar van wien het komt.
De heer Heemskerk meent, dat het amendement niet geschikt
is om aangenomen te worden, maar laat hij, als het hem met
de zaak ernst is, dan met iets anders komen en zich niet
ervan afmaken met te zeggen: ik ben er op grond van dit
en van dat tegen.
De heer van der Reijden kan niet anders doen dan Burge
meester en Wethouders pr ijzen voor hun voorstel om gedurende
het tijdvak 1 November tot einde Maart brandstoffen tegen
gereduceerden prijs beschikbaar te stellen.
De heeren van Stralen en Baart komen steeds op voor de
arbeiders, maar men moet ook eens denken aan andere cate
gorieën, b.v. aan den middenstand.
De Raad mag Burgemeester en Wethouders dankbaar zijn
voor dit voorstel ten bate van de werklooze arbeiders. Mocht
blijken, dat het niet toereikend is, dan zal men altijd nog
verder kunnen zien.
De heer Wilbrink doet opmerken naar aanleiding van het
tot hem gericht verwijt, dat hij niet op de hoogte is, dat dit
niet zijn schuld is. De Commissie van Steun verleening en het
Burgerlijk Armbestuur hebben in overleg met Burgemeester
en Wethouders een andere regeling getroffen dan de Raad
heeft aangenomen. De Raad heeft beslist, dat een reductie
van 50 zal verleend worden op dé prijzen der cokes, welke
ten behoeve van de werkloozen beschikbaar gesteld worden.
Daarvan is nu gemaakt, dat een half mud voor niets gegeven
wordt en dat voor het andere J mud de gewone prijs betaald
wordt.
Het komt wel op hetzelfde neder, maar het is toch geen
verstandige maatregel, want nu wordt er gezegdde menschen
krijgen een half mud en daarmede kunnen zij niet rondkomen.
De regeling is getroffen om de menschen tegemoet te komen,
niet om hen geheel van de noodige brandstof te voorzien.
Dan moet men trachten gedaan te krijgen, dat aan de werk
loozen wekelijks een mud cokes verstrekt wordt.
Wat betreft de uitlating van den heer van Stralen, dat
spreker zoekt naar argumenten, wil spreker zeggen: zooals
de waard is vertrouwt hij zijne gasten. Spreker moet dat
terugwijzen naar den heer van Stralen; deze zoekt blijkens
zijn amendement naar een aanleiding om te zijner tijd
Burgemeester en Wethouders te kunnen interpelleeren.
De heer Zuidema wil nog even terugkomen op een uit
lating van den heer Baart, welke men dikwijls hoort en
welke een zeer demagogische strekking heeft.
Hij stelt nl. de vraag of de heeren, die er tegen zijn, soms
kans zien om met een halven H. L. per week toe te komen.
De heer Baart moest echter begrijpen, dat hij door het
bezigen van die uitdrukking zich zelf wondt. Immers in het
adres van den Leidschen Bestuurdersbond, onderteekend door
de heeren Baart en van Stralen, wordt hetzelfde gevraagd
wat Burgemeester en Wethouders voorstellen, zoodat men
die vraag ook aan deze heeren zou kunnen stellen. De
heeren zullen gevoelen, dat zij door zoo te spreken dwaas
redeneeren. Met hetzelfde recht zou men kunnen vragen, of
de heer Drees zou kunnen rondkomen met de hoeveelheid
cokes, welke in den Haag tegen gereduceerden prijs aan de
werklooze gezinnen zal worden verstrekt.
De heer Baart antwoordt aan den heer Zuidema, dat de
heer van Stralen en hij hetzelfde hebben gevraagd als wat
Burgemeester en Wethouders thans voorstellen, omdat zij
overtuigd zijn, dat, wanneer zij meer vragen, de andere Raads
leden er toch tegenstemmen.
In de tweede plaats verklaart spreker niet voor zijn rekening
te nemen wat zijn partijgenooten in andere plaatsen doen.
Als spreker b.v. in den flaagschen Raad zat en zijn partij
genooten met dergelijke voorstellen kwamen, zou hij misschien
aan hen dezelfde vraag hebben gesteld als hij thans tot den
heer Zuidema heeft gericht. Ging men na wat de partij
genooten van de heeren van de overzijde in andere plaatsen
hebben voorgesteld, dan zou men wellicht zijn ooren daarvan
zien schudden.
De heer Sanders wenscht te protesteeren tegen de voor
stelling van den heer van Stralen, als zouden Burgemeester
en Wethouders de motie, welke verleden jaar door den Raad
is aangenomen, hebben gesaboteerd. Dat is absoluut het geval
niet geweest, maar er hebben zich omstandigheden voorgedaan,
die Burgemeester en Wethouders na ernstige overweging er
toe hebben geleid de reductie niet langer te verstrekken.
Toen het College zijn beslissing moest nemen, was het